4.manifesteren van woede uit lust
voor deze gehechtheid voor de objecten van de zintuigen (krodhaḥ abhijāyate)
8.het naar beneden vallen in de materiële
moeras, na het verliezen van intelligentie (praṇaśyati)
Genomen uit: Srimad Bhagavad Gita Zoals
Ze Is, Hoofdstuk 2, Verzen 62 en 63:
TEXT 62:
dhyāyato viṣayān puṁsaḥ, saṅgas
teṣūpajāyate
saṅgāt sañjāyate kāmaḥ, kāmāt krodho ’bhijāyate
saṅgāt sañjāyate kāmaḥ, kāmāt krodho ’bhijāyate
Woord-voor-woord-vertalingen:
dhyāyataḥ — de aandacht richtend op; viṣayān
— zinsobjecten; puṁsaḥ
— van een persoon; saṅgaḥ
— gehechtheid; teṣu
— aan de zinsobjecten; upajāyate
— ontwikkelt zich; saṅgāt
— van gehechtheid; sañjāyate
— ontwikkelt zich; kāmaḥ
— begeerte; kāmāt
— van begeerte; krodhaḥ
— woede; abhijāyate
— onstaat.
Vertaling:
Door zijn aandacht op de zinsobjecten te
richten, raakt men aan ze gehecht; uit zulke gehechtheid ontwikkelt zich lust
en uit lust ontstaat woede.
Uitleg:
Wie niet Kṛṣṇa-bewust is, is onderhevig aan
materiële verlangens wanneer hij zijn aandacht op de zinsobjecten richt. De
zintuigen hebben echte bezigheden nodig en als ze niet in beslag worden genomen
door transcendentale liefdedienst aan de Heer, zullen ze zulke bezigheden zeker
in de dienst van het materialisme zoeken.
In de materiële wereld is iedereen, inclusief
Heer Śiva en Heer Brahmā — om maar te zwijgen van andere halfgoden op de
hemelse planeten — onderhevig aan de invloed van de zinsobjecten. De enige
manier om uit de puzzel van het materiële bestaan te komen is Kṛṣṇa-bewust te
worden. Heer Śiva was in diepe meditatie verzonken, maar toen Pārvatī hem tot
zinnelijk genot aanzette, ging hij op haar voorstel in en als gevolg hiervan
werd Kārtikeya geboren. Toen Haridāsa Ṭhākura een jonge toegewijde van de Heer
was, werd hij op soortgelijke manier verleid door een incarnatie van Māyā-devī,
maar door zijn onvermengde devotie voor Kṛṣṇa doorstond Haridāsa de test met
gemak.
Zoals in het vers van Śrī Yāmunācārya
hierboven duidelijk werd gemaakt, schuwt een oprechte toegewijde van de Heer
alle materiële zinsbevrediging, omdat hij een hogere smaak heeft voor
spiritueel plezier in het gezelschap van de Heer. Dat is het geheim van succes.
Daarom zal iemand die niet Kṛṣṇa-bewust is uiteindelijk falen in het beheersen
van zijn zintuigen, hoe bedreven hij er ook in is ze kunstmatig te
onderdrukken, want de minste gedachte aan zinnelijk genot zal hem ertoe
aanzetten zijn zintuigen te bevredigen.
TEXT 63:
krodhād bhavati sammohaḥ, sammohāt
smṛti-vibhramaḥ
smṛti-bhraṁśād buddhi-nāśo, buddhi-nāśāt praṇaśyati
smṛti-bhraṁśād buddhi-nāśo, buddhi-nāśāt praṇaśyati
Woord-voor-woord-vertalingen:
krodhāt — van woede; bhavati
— vindt plaats; sammohaḥ
— volkomen illusie; sammohāt
— van illusie; smṛti
— van geheugen; vibhramaḥ
— verwarring; smṛti-bhraṁśāt
— na de verbijstering van het geheugen; buddhi-nāśaḥ
— verlies van intelligentie; buddhi-nāśāt
— en door het verlies van intelligentie; praṇaśyati
— komt men ten val.
Vertaling:
Uit woede komt volslagen illusie voort en
illusie veroorzaakt verwarring van het geheugen. Wanneer het geheugen verward
is, gaat de intelligentie verloren en is de intelligentie eenmaal verloren, dan
valt men terug in het materiële moeras.
Uitleg:
Door ontwikkeling van Kṛṣṇa-bewustzijn kan
men weten dat alles zijn nut heeft in dienst van de Heer. Degenen die zonder
kennis van Kṛṣṇa-bewustzijn zijn, proberen kunstmatig objecten te vermijden en
als gevolg daarvan bereiken ze, hoewel ze de bevrijding van materiële
gebondenheid verlangen, niet het perfecte stadium van verzaking. Aan de andere
kant weet iemand in het Kṛṣṇa-bewustzijn alles te gebruiken in dienst van de
Heer; daarom wordt hij geen slachtoffer van materieel bewustzijn. Bijvoorbeeld,
voor een impersonalist kan de Heer, of het Absolute, onpersoonlijk zijn, niet
eten. Terwijl een impersonalist goede eetwaren probeert te vermijden, weet een
toegewijde dat Kṛṣṇa de allerhoogste genieter is en dat Hij alles eet wat Hem
in toewijding wordt aangeboden. Dus, na het aanbieden van goede eetwaren aan de
Heer neemt de toegewijde de overblijfselen, genaamd prasādam. Zo wordt alles
vergeestelijkt en bestaat er geen gevaar voor een ondergang. De toegewijde
neemt prasādam in Kṛṣṇa-bewustzijn, terwijl de niet-toegewijde het als
materiaal afwijst. De impersonalist kan daarom niet genieten van het leven
vanwege zijn kunstmatige verzaking; en om deze reden trekt een lichte opwinding
van de geest hem weer omlaag in de poel van het materiële bestaan. Er wordt
gezegd dat zo'n ziel, ook al stijgt ze op tot het punt van bevrijding, weer
naar beneden valt omdat hij geen steun in devotionele dienst heeft.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten