woensdag 31 juli 2019

Wat zijn de acht fasen van spirituele neergang in het Nederlands en in het Sanskriet?


1.aandacht voor de objecten van de zintuigen (dhyayataḥ viṣayān)
2.gehechtheid ontwikkelen voor de objecten van de zintuigen (saṅgaḥ teṣu)
3.ontwikkelen van lust door deze gehechtheid voor de objecten van de zintuigen (sañjāyate kāmaḥ)
4.manifesteren van woede uit lust voor deze gehechtheid voor de objecten van de zintuigen (krodhaḥ abhijāyate)
5.ontwikkelen van illusie vanuit woede (bhavati saṁmohaḥ)
6.ontwikkelen van verbijstering van het geheugen vanuit de illusie (smṛti vibhramaḥ)
7.verliezen van intelligentie vanuit verbijstering van het geheugen (buddhi-nāśaḥ)
8.het naar beneden vallen in de materiële moeras, na het verliezen van intelligentie (praṇaśyati)

Genomen uit: Srimad Bhagavad Gita Zoals Ze Is, Hoofdstuk 2, Verzen 62 en 63:

TEXT 62:
dhyāyato viṣayān puṁsaḥ, saṅgas teṣūpajāyate
saṅgāt sañjāyate kāmaḥ, kāmāt krodho ’bhijāyate

Woord-voor-woord-vertalingen:
dhyāyataḥ — de aandacht richtend op; viṣayān — zinsobjecten; puṁsaḥ — van een persoon; saṅgaḥ — gehechtheid; teṣu — aan de zinsobjecten; upajāyate — ontwikkelt zich; saṅgāt — van gehechtheid; sañjāyate — ontwikkelt zich; kāmaḥ — begeerte; kāmāt — van begeerte; krodhaḥ — woede; abhijāyate — onstaat.

Vertaling:
Door zijn aandacht op de zinsobjecten te richten, raakt men aan ze gehecht; uit zulke gehechtheid ontwikkelt zich lust en uit lust ontstaat woede.

Uitleg:
Wie niet Kṛṣṇa-bewust is, is onderhevig aan materiële verlangens wanneer hij zijn aandacht op de zinsobjecten richt. De zintuigen hebben echte bezigheden nodig en als ze niet in beslag worden genomen door transcendentale liefdedienst aan de Heer, zullen ze zulke bezigheden zeker in de dienst van het materialisme zoeken.
In de materiële wereld is iedereen, inclusief Heer Śiva en Heer Brahmā — om maar te zwijgen van andere halfgoden op de hemelse planeten — onderhevig aan de invloed van de zinsobjecten. De enige manier om uit de puzzel van het materiële bestaan te komen is Kṛṣṇa-bewust te worden. Heer Śiva was in diepe meditatie verzonken, maar toen Pārvatī hem tot zinnelijk genot aanzette, ging hij op haar voorstel in en als gevolg hiervan werd Kārtikeya geboren. Toen Haridāsa Ṭhākura een jonge toegewijde van de Heer was, werd hij op soortgelijke manier verleid door een incarnatie van Māyā-devī, maar door zijn onvermengde devotie voor Kṛṣṇa doorstond Haridāsa de test met gemak.
Zoals in het vers van Śrī Yāmunācārya hierboven duidelijk werd gemaakt, schuwt een oprechte toegewijde van de Heer alle materiële zinsbevrediging, omdat hij een hogere smaak heeft voor spiritueel plezier in het gezelschap van de Heer. Dat is het geheim van succes. Daarom zal iemand die niet Kṛṣṇa-bewust is uiteindelijk falen in het beheersen van zijn zintuigen, hoe bedreven hij er ook in is ze kunstmatig te onderdrukken, want de minste gedachte aan zinnelijk genot zal hem ertoe aanzetten zijn zintuigen te bevredigen.


TEXT 63:
krodhād bhavati sammohaḥ, sammohāt smṛti-vibhramaḥ
smṛti-bhraṁśād buddhi-nāśo, buddhi-nāśāt praṇaśyati

Woord-voor-woord-vertalingen:
krodhāt — van woede; bhavati — vindt plaats; sammohaḥ — volkomen illusie; sammohāt — van illusie; smṛti — van geheugen; vibhramaḥ — verwarring; smṛti-bhraṁśāt — na de verbijstering van het geheugen; buddhi-nāśaḥ — verlies van intelligentie; buddhi-nāśāt — en door het verlies van intelligentie; praṇaśyati — komt men ten val.

Vertaling:
Uit woede komt volslagen illusie voort en illusie veroorzaakt verwarring van het geheugen. Wanneer het geheugen verward is, gaat de intelligentie verloren en is de intelligentie eenmaal verloren, dan valt men terug in het materiële moeras.

Uitleg:
Door ontwikkeling van Kṛṣṇa-bewustzijn kan men weten dat alles zijn nut heeft in dienst van de Heer. Degenen die zonder kennis van Kṛṣṇa-bewustzijn zijn, proberen kunstmatig objecten te vermijden en als gevolg daarvan bereiken ze, hoewel ze de bevrijding van materiële gebondenheid verlangen, niet het perfecte stadium van verzaking. Aan de andere kant weet iemand in het Kṛṣṇa-bewustzijn alles te gebruiken in dienst van de Heer; daarom wordt hij geen slachtoffer van materieel bewustzijn. Bijvoorbeeld, voor een impersonalist kan de Heer, of het Absolute, onpersoonlijk zijn, niet eten. Terwijl een impersonalist goede eetwaren probeert te vermijden, weet een toegewijde dat Kṛṣṇa de allerhoogste genieter is en dat Hij alles eet wat Hem in toewijding wordt aangeboden. Dus, na het aanbieden van goede eetwaren aan de Heer neemt de toegewijde de overblijfselen, genaamd prasādam. Zo wordt alles vergeestelijkt en bestaat er geen gevaar voor een ondergang. De toegewijde neemt prasādam in Kṛṣṇa-bewustzijn, terwijl de niet-toegewijde het als materiaal afwijst. De impersonalist kan daarom niet genieten van het leven vanwege zijn kunstmatige verzaking; en om deze reden trekt een lichte opwinding van de geest hem weer omlaag in de poel van het materiële bestaan. Er wordt gezegd dat zo'n ziel, ook al stijgt ze op tot het punt van bevrijding, weer naar beneden valt omdat hij geen steun in devotionele dienst heeft.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten