A blog by His Divine Grace A.C. Bhaktivedanta Svami Prabhupadanuga (abhay.caran.de@gmail.com)
vrijdag 28 februari 2025
Notities - Arjuna's verdere twijfels en overgave aan Krishna (2.1 - 2.10)
Notities - Conclusie - Arjuna besluit niet te vechten en legt zijn boog en pijlen naast zich neer (1.44 - 1.46)
Notities - Arjuna's vijfde argument - Besluiteloosheid (2.6)
न चैतद्विद्मः कतरन्नो गरीयो यद्वा जयेम यदि वा नो जयेयुः ।
यानेव हत्वा न जिजीविषाम-स्तेऽवस्थिताः प्रमुखे धार्तराष्ट्राः ॥ ६ ॥
na caitad vidmaḥ kataran no garīyo yad vā jayema yadi vā no jayeyuḥ
yān eva hatvā na jijīviṣāmas te ’vasthitāḥ pramukhe dhārtarāṣṭrāḥ
Synonyms
na — evenmin; ca — en; etat — dit; vidmaḥ — weten we; katarat — welke; naḥ — voor ons; garīyaḥ — beter; yat vā — ofwel; jayema — wij zouden kunnen verslaan; yadi — als; vā — of; naḥ — ons; jayeyuḥ — zij verslaan; yān — zij die; eva — zeker; hatvā — door te doden; na — nooit; jijīviṣāmaḥ — we zouden willen leven; te — zij allemaal; avasthitāḥ — staan opgesteld; pramukhe — tegenover ons; dhārtarāṣṭrāḥ — de zonen van Dhṛtarāṣṭra.
Vertaling
Ook weten we niet wat beter is: hen verslaan of door hen verslagen te worden. Wanneer we de zonen van Dhṛtarāṣṭra doden, is ons leven niets meer waard. Maar ondertussen staan ze tegenover ons op het slagveld.
Betekenisverklaring
Arjuna wist niet of hij nu moest vechten en daarbij onnodig geweld riskeren (ook al is vechten de plicht van de kṣatriya’s) of dat hij daarvan moest afzien om een leven als bedelaar te leiden. Als hij zijn vijand niet zou verslaan, dan zou bedelen de enige manier zijn om te overleven. Bovendien was het helemaal niet zeker dat hij zou winnen, want beide partijen zouden als overwinnaar uit de strijd kunnen komen. Zelfs al zouden ze zegevieren (en ze vochten voor een rechtvaardige zaak), dan nog zou het heel moeilijk voor hen zijn om in de afwezigheid van de zonen van Dhṛtarāṣṭra te leven als deze in de strijd zouden sneuvelen. Zo’n overwinning zou voor hen eigenlijk een soort nederlaag zijn. Al deze overwegingen van Arjuna bewezen niet alleen dat hij een groot toegewijde van de Heer was, maar ook dat hij zeer verlicht was en dat hij zijn geest en zintuigen volledig onder controle had. Zijn verlangen om te gaan bedelen, hoewel hij van koninklijke afkomst was, is een ander teken van onthechting. Hij was werkelijk deugdzaam en dit blijkt uit al deze kwaliteiten in combinatie met zijn vertrouwen in de verhelderende woorden van Śrī Kṛṣṇa (zijn spiritueel leraar). Op grond hiervan kunnen we concluderen dat Arjuna zeker gekwalificeerd was voor bevrijding. Tenzij men zijn zintuigen beheerst, kan men zich niet tot het niveau van kennis verheffen, en zonder kennis en devotie is het onmogelijk bevrijd te worden. Arjuna had al deze eigenschappen en bovendien had hij aanzienlijke materiële kwalificaties.
maandag 24 februari 2025
Notities - Arjuna's vierde argument - Vernietiging van familietradities (1.39 - 1.43) in detail
Notities - Arjuna's vierde argument - Vernietiging van familietradities (1.39 - 1.43)
Notities - Arjuna's derde argument - Angst voor zondige reacties (1.36 - 1.38)
zaterdag 22 februari 2025
donderdag 20 februari 2025
Notities - Arjuna's tweede argument - Verlies van genot (1.32 - 1.35)
Notities - Arjuna's tweede argument - Verlies van genot (1.31)
Notities - Arjuna's eerste argument - Mededogen (1.28 - 1.30) in detail
Notities - Arjuna's eerste argument - Mededogen (1.28 - 1.30)
maandag 17 februari 2025
Notities - Arjuna's vijf redenen om niet te vechten (1.28 - 1.46)
zondag 16 februari 2025
Notities - Subsectie C - Hoofdstuk één: Kṛṣṇa als Bhakta-Vatsala (1.24 - 1.27)
dinsdag 11 februari 2025
Notities - Subsectie C - Hoofdstuk één: Kṛṣṇa als Bhakta-Vatsala (1.21 - 1.23)
maandag 10 februari 2025
Plaat 3 - Vers 1.24 - Krishna en Arjuna te midden van de twee legers.
Plaat 2 - Vers 1.3 - O mijn leraar, aanschouw het grote leger van de zonen van Pandu.
Notities - Subsectie B - Hoofdstuk één: Tekenen van de overwinning van de Pāṇḍavas (1.19 - 1.20)
Plaat 1 - Vers 1.1 - Dhṛtarāṣṭra vraagt Sañjaya naar de gebeurtenissen van de strijd.
zondag 9 februari 2025
Bhagavad Gita Zoals Ze Is
Notities - Subsectie B - Hoofdstuk één: Tekenen van de overwinning van de Pandava's (1.13 - 1.18)
zaterdag 8 februari 2025
Notities - Subsectie B - Hoofdstuk één: Tekenen van de overwinning van de Pandava's (1.12 - 1.20)
Notities - Subsectie A - Hoofdstuk één: Voorbereidingen voor oorlog (1.2 - 1.11)
Notities - Subsectie A - Hoofdstuk één: Voorbereidingen voor oorlog (1.1)
Notities - Inleiding - Hoofdstuk één: Het observeren van de legers op het slagveld van Kurukṣetra
woensdag 5 februari 2025
Ik vraag Je me met zekerheid te vertellen wat het beste voor me is. (2.7)
कार्पण्यदोषोपहतस्वभावः
पृच्छामि त्वां धर्मसम्मूढचेताः ।
यच्छ्रेयः स्यान्निश्चितं ब्रूहि तन्मे
शिष्यस्तेऽहं शाधि मां त्वां प्रपन्नम् ॥ ७ ॥
kārpaṇya-doṣopahata-svabhāvaḥ
pṛcchāmi tvāṁ dharma-sammūḍha-cetāḥ
yac chreyaḥ syān niścitaṁ brūhi tan me
śiṣyas te ’haṁ śādhi māṁ tvāṁ prapannam
Synoniemen
kārpaṇya — van vrekkigheid; doṣa — door de zwakheid; upahata — gekweld worden; sva-bhāvaḥ — kenmerken; pṛcchāmi — ik vraag; tvām — aan Jou; dharma — religie; sammūḍha — verward; cetāḥ — in het hart; yat — wat; śreyaḥ — het beste; syāt — kan zijn; niścitam — vertrouwelijk; brūhi — vertel; tat — dat; me — aan mij; śiṣyaḥ — discipel; te — Jouw; aham — ik ben; śādhi — onderricht; mām — mij; tvām — aan Jou; prapannam — overgegeven.
Vertaling
Ik weet niet meer wat mijn plicht is en ben door een vrekkige zwakheid mijn evenwicht kwijt. In deze toestand vraag ik Je me met zekerheid te vertellen wat het beste voor me is. Ik ben nu Je leerling en geef me volkomen aan Je over. Alsjeblieft, onderricht me.
Betekenisverklaring
Het hele systeem van materiële activiteiten is voor iedereen een bron van verwarring; zo werkt de natuur. Bij elke stap raken we verward en daarom moeten we een bonafide spiritueel leraar benaderen die de juiste begeleiding kan geven om het doel van het leven te volbrengen. De hele Vedische literatuur raadt ons aan een bonafide spiritueel leraar te benaderen om vrij te raken van de complicaties van het leven, die ons overkomen zonder dat we dat willen. Het is als een bosbrand die om de een of andere reden woedt zonder door iemand aangestoken te zijn. Op dezelfde manier bevindt de wereld zich in een situatie waarin de problemen van het leven vanzelf verschijnen zonder dat we deze verwarring willen. Niemand wil brand, maar toch is het er en we staan perplex. De Vedische wijsheid raadt ons daarom aan dat, als we een oplossing willen voor de moeilijkheden van het leven en we de wetenschap van de oplossing willen begrijpen, we een bonafide spiritueel leraar moeten benaderen, die verbonden is met de opeenvolging van discipelen. Wie een spiritueel leraar heeft, wordt verondersteld alles te weten. Men moet daarom niet in deze materiële verbijstering blijven, maar men moet een spiritueel leraar benaderen. Dat is de betekenis van dit vers.
Wie is degene die omgeven wordt door materiële verwikkelingen? Het is degene die de problemen van het leven niet begrijpt. In de Bṛhad-āraṇyaka Upaniṣad (3.8.10) wordt een verward persoon als volgt beschreven: yo vā etad akṣaraṁ gārgy aviditvāsmāl̐ lokāt praiti sa kṛpaṇaḥ. ‘Degene die niet als een mens een oplossing zoekt voor de problemen van het leven en die zo net als katten en honden de wereld verlaat, zonder dat hij de wetenschap van zelfrealisatie begrepen heeft, is een vrekkig persoon.’ Deze menselijke levensvorm is een zeer waardevol bezit voor het levend wezen, dat hem kan gebruiken om de problemen van het leven mee op te lossen; wie deze mogelijkheid niet aangrijpt, is daarom een vrek. In tegenstelling tot de vrek is er ook de brāhmaṇa of degene die intelligent genoeg is dit lichaam te gebruiken om alle problemen op te lossen. Ya etad akṣaraṁ gārgi viditvāsmāl̐ lokāt praiti sa brāhmaṇaḥ.
De kṛpaṇa’s, de vrekkige personen, verspillen hun tijd in de lichamelijke levensopvatting door hun sterke vereenzelviging met familie, samenleving, land enz. Op basis van externe, lichamelijke aantrekking is men vaak gehecht aan het familieleven, dat wil zeggen: vrouw, kinderen en andere familieleden. De kṛpaṇa denkt dat hij in staat is om zijn familieleden tegen de dood te beschermen of hij denkt dat zijn familie of samenleving hem van de afgrond van de dood kan redden. Zulke gehechtheid aan familie is ook aanwezig in de lagere diersoorten, die ook voor hun kinderen zorgen. Intelligent als hij was, begreep Arjuna dat zijn genegenheid voor zijn familieleden en zijn verlangen om hen tegen de dood te beschermen de oorzaken waren van zijn verwarring. Hoewel hij begreep dat zijn plicht om te vechten op hem wachtte, kon hij, door zijn vrekkige zwakheid, toch zijn plichten niet vervullen. Daarom vraagt hij Heer Kṛṣṇa, de allerhoogste spiritueel leraar, om hem de uiteindelijke oplossing te geven. Hij geeft zich over aan Kṛṣṇa als een discipel. Hij wil geen vriendelijke gesprekken meer. De gesprekken tussen meester en discipel zijn ernstig en Arjuna wil nu zeer ernstig spreken met de persoon die hij als zijn spiritueel leraar erkent. Kṛṣṇa is daarom de oorspronkelijke spiritueel leraar van de wetenschap van de Bhagavad-gītā en Arjuna is de eerste discipel die de Gītā leert begrijpen.
De manier waarop Arjuna de Bhagavad-gītā leert begrijpen, wordt in de Gītā zelf beschreven. Toch zeggen dwaze, wereldse geleerden dat men zich niet aan de persoon Kṛṣṇa hoeft over te geven, maar aan ‘het ongeborene in Kṛṣṇa’. Er bestaat geen verschil tussen het in- en uitwendige van Kṛṣṇa; wie dit niet begrijpt, maar toch de Bhagavad-gītā probeert te begrijpen, is een grote dwaas.
Bhagavad-gītā 2.7–11 lecture on March 2, 1966 by Srila Prabhupada
Bhagavad-gītā 2.7 lecture on August 7, 1973 in London by Srila Prabhupada
dinsdag 4 februari 2025
Samenvatting Hoofdstuk 1 - HET OBSERVEREN VAN DE LEGERS OP HET SLAGVELD VAN KURUKSHETRA
HOOFDSTUK 1 Arjuna Viṣāda-yōga
Dharma-kṣetre 1.1
Duryodhana's diplomatie 1.3-11
Tekenen van overwinning voor de Pāṇḍava's 1.14-20
Kṛṣṇa als Bhakta-vatsala 1.21-27
Arjuna's redenen om niet te vechten 1.28-46
Terwijl de vijandige legers klaarstaan voor de strijd, ziet Arjuna, de machtige krijger, zijn intieme verwanten, leraren en vrienden in beide legers klaar om te vechten en hun levens op te offeren. Overmand door verdriet en medelijden, faalt Arjuna in kracht, zijn geest raakt verbijsterd en hij geeft zijn vastberadenheid om te vechten op.
INLEIDING: VOORBEREIDINGEN VOOR DE OORLOG (1–13)
Dhṛtarāṣṭra vraagt Sañjaya naar de gebeurtenissen die plaatsvonden in Kurukṣetra. Sañjaya beschrijft hoe Duryodhana, met behulp van diplomatie, het probleem oplost van het aanmoedigen van Droṇācārya zonder Bhīṣma en anderen te beledigen. Bhīṣma verzamelt zijn soldaten met het geluid van zijn schelphoorn. Toch duidt de symboliek van de schelphoorn op hun nederlaag.
1: Dhṛtarāṣṭra's vraag aan Sañjaya: Blinde Dhṛtarāṣṭra, die partijdig is voor zijn eigen zonen, vraagt wat zijn zonen en de Pāṇḍava's deden op het slagveld.
2-11: Duryodhana's angst en diplomatie bij het beschrijven van de legers: Duryodhana gaat naar Droṇācārya en beschrijft de krijgers van het leger van de Pāṇḍavas en zijn eigen leger en vergelijkt ze.
12-19: Blazen van schelphoorns (tekenen van overwinning van de Pāṇḍavas): Heer Kṛṣṇa en de Pāṇḍavas blazen op hun schelphoorns en verbrijzelen zo de harten van de tegenpartij.
TEKENEN VAN OVERWINNING (14–20)
Sañjaya beschrijft verschillende tekenen van overwinning voor het Pāṇḍava-leger, met name het transcendentale geluid van de schelphoorns van Kṛṣṇa en Arjuna, dat de harten van de zonen van Dhṛtarāṣṭra verbrijzelde.
12-19: Blazen van schelphoorns (Tekenen van overwinning van de Pāṇḍava's): Heer Kṛṣṇa en de Pāṇḍava's blazen op hun schelphoorns en verbrijzelen zo de harten van de tegenpartij.
20-27: Arjuna observeert de legers
KṚṢṆA ALS BHAKTA-VATSALA (21–27)
Kṛṣṇa verschijnt als de wagenmenner van Arjuna, en onthult Zijn kwaliteit als bhakta-vatsala. Arjuna beveelt Kṛṣṇa om zijn wagen tussen de twee legers te plaatsen, omdat hij wil zien wie er aanwezig is. Arjuna aarzelt om te vechten als hij ziet wie er voor de strijd verzameld zijn.
20-27: Arjuna observeert de legers
20-25: Arjuna verlangt ernaar om de aanhangers van Duryodhana te zien en vraagt Kṛṣṇa om de wagen tussen de twee legers te nemen.
26-27: Arjuna wordt overweldigd door mededogen als hij verschillende soorten verwanten ziet.
ARJUNA'S TWIJFEL (28–46)
Mededogen: Arjuna, een zachtaardige toegewijde, raakt overweldigd door mededogen en vergeet zichzelf wanneer hij zijn verwanten voor zich ziet. Hij is bang geworden door een materiële opvatting van het leven.
Genieten: Hij beweert dat hij niet van zijn koninkrijk zal kunnen genieten als het ten koste gaat van de levens van zijn familieleden. Hij vreest zondige reacties voor het doden van zijn verwanten.
Heiligheid en angst voor zondige reacties: Arjuna beweert dat het doden van je familie zondig is en naar de hel zal leiden. Het hogere principe is dat echte religie is wat Kṛṣṇa zegt of wil.
Vernietiging van familie: Arjuna beweert verder dat de vernietiging van de dynastie zal leiden tot onkuise vrouwen, ongewenste kinderen en het einde van de spirituele cultuur. Arjuna, die heeft besloten niet te vechten, gooit uiteindelijk zijn boog weg en gaat op de strijdwagen zitten.
28-46: Arjuna’s redenen om niet te vechten
28-30: Eerste reden – Mededogen voor familieleden en de daaruit voortvloeiende lichamelijke symptomen
31-35: Tweede reden – Geen genot voorzien in de overwinning
36-38: Derde reden – Angst voor zondige reacties
39-43: Vierde reden – Schadelijke effecten van het vernietigen van de familie
44-46: Arjuna, die door verdriet overmand is, besluit niet te vechten.
Beschrijf wat er gebeurt met een onsuccesvolle yogi. (41-42)
De onsuccesvolle yogī's worden in twee klassen verdeeld: de ene is gevallen na heel weinig vooruitgang, en de andere is gevallen na lange yogabeoefening. De yogī die valt na een korte periode van beoefening gaat naar de hogere planeten, waar vrome levende wezens mogen binnengaan. Na een langdurig leven daar, wordt men weer teruggestuurd naar deze planeet, om geboren te worden in de familie van een rechtvaardige brāhmaṇa Vaiṣṇava of van aristocratische kooplieden. Als hij niet succesvol is na lange yogabeoefening], wordt hij geboren in een familie van transcendentalisten die zeker groot zijn in wijsheid. Zo'n geboorte is zeker zeldzaam in deze wereld.
प्राप्य पुण्यकृतां लोकानुषित्वा शाश्वती: समा: ।
शुचीनां श्रीमतां गेहे योगभ्रष्टोऽभिजायते ॥ ४१ ॥
prāpya puṇya-kṛtāṁ lokān uṣitvā śāśvatīḥ samāḥ
śucīnāṁ śrīmatāṁ gehe yoga-bhraṣṭo ’bhijāyate
Synoniemen
prāpya — na bereikt te hebben; puṇya-kṛtām — van hen die vrome activiteiten verricht hebben; lokān — planeten; uṣitvā — na te hebben verbleven; śāśvatīḥ — veel; samāḥ — jaren; śucīnām — van de vromen; śrī-matām — van de welvarenden; gehe — in het huis; yoga-bhraṣṭaḥ — iemand die van het pad van zelfrealisatie gevallen is; abhijāyate — wordt geboren.
Vertaling
Na vele, vele jaren van genieten op de planeten van de vrome levende wezens, wordt de yogī die geen succes had, geboren in een familie van deugdzame mensen of in een rijke, voorname familie.
Betekenisverklaring
De yogī’s die niet succesvol zijn, worden in twee groepen onderverdeeld: de ene valt terug na heel weinig vooruitgang te hebben gemaakt en de andere na een lange tijd van yogabeoefening. De yogī die na korte tijd van oefening terugvalt, gaat naar de hogere planeten waar vrome levende wezens worden toegelaten. Na een lang leven daar wordt hij weer naar deze planeet gezonden om in de familie van een deugdzame brāhmaṇa-vaiṣṇava geboren te worden of in die van voorname handelaars.
De werkelijke bedoeling van het beoefenen van yoga is om de hoogste perfectie van Kṛṣṇa-bewustzijn te bereiken, zoals in het laatste vers van dit hoofdstuk zal worden uitgelegd. Maar zij die het niet tot dat niveau volhouden en door materiële verleidingen falen, krijgen door de genade van de Heer toestemming om volop uiting te geven aan hun materiële neigingen. Daarna krijgen ze de kans om een rijk leven te leiden in deugdzame of voorname families. Zij die in zulke families geboren worden, kunnen van de faciliteiten gebruik maken en proberen zichzelf te verheffen tot volledig Kṛṣṇa-bewustzijn.
अथवा योगिनामेव कुले भवति धीमताम् ।
एतद्धि दुर्लभतरं लोके जन्म यदीदृशम् ॥ ४२ ॥
atha vā yoginām eva kule bhavati dhīmatām
etad dhi durlabha-taraṁ loke janma yad īdṛśam
Synoniemen
atha vā — of; yoginām — van geleerde transcendentalisten; eva — zeker; kule — in de familie; bhavati — wordt geboren; dhī-matām — van hen die begiftigd zijn met grote wijsheid; etat — dit; hi — zeker; durlabha-taram — heel zeldzaam; loke — in deze wereld; janma — geboorte; yat — dat wat; īdṛśam — zo’n.
Vertaling
Of hij wordt geboren in een familie van transcendentalisten die zeker grote wijsheid bezitten, [als hij na langdurige beoefening van yoga geen succes heeft bereikt]. In deze wereld is zo’n geboorte ongetwijfeld zeldzaam.
Betekenisverklaring
Hier wordt een geboorte in een familie van yogī’s of transcendentalisten — zij die zeer wijs zijn — geprezen, omdat het kind dat in zo’n familie wordt geboren van jongs af aan wordt aangemoedigd in spiritueel leven. Dit is vooral het geval in ācārya- of gosvāmī-families. De leden van zulke families zijn door hun traditie en training zeer geleerd en toegewijd en worden dus spiritueel leraren. In India zijn er veel van zulke ācārya-families, maar die zijn nu gedegenereerd door onvoldoende onderwijs en training. Door de genade van de Heer zijn er nog steeds families die generatie na generatie transcendentalisten opvoeden. Wie in zo’n familie geboren wordt, is beslist zeer fortuinlijk. Zowel onze spiritueel leraar Oṁ Viṣṇupāda Śrī Śrīmad Bhaktisiddhānta Sarasvatī Gosvāmī Mahārāja als mijn eigen nederige persoon hadden, door de genade van de Heer, de gelegenheid om in zulke families geboren te worden en vanaf het begin van ons leven werden wij allebei getraind in devotionele dienst aan de Heer. Volgens het plan van het transcendentale systeem hebben wij elkaar later ontmoet.
Yogī’s die zich aangetrokken voelen tot iets dat de staat van perfectie niet kan bereiken? (6.23)
yogī’s die aangetrokken worden door de bijproducten van yoga, kunnen het stadium van perfectie niet bereiken.
यत्रोपरमते चित्तं निरुद्धं योगसेवया ।
यत्र चैवात्मनात्मानं पश्यन्नात्मनि तुष्यति ॥ २० ॥
सुखमात्यन्तिकं यत्तद्बुद्धिग्राह्यमतीन्द्रियम् ।
वेत्ति यत्र न चैवायं स्थितश्चलति तत्त्वत: ॥ २१ ॥
यं लब्ध्वा चापरं लाभं मन्यते नाधिकं तत: ।
यस्मिन्स्थितो न दु:खेन गुरुणापि विचाल्यते ॥ २२ ॥
तं विद्याद्दु:खसंयोगवियोगं योगसंज्ञितम् ॥ २३ ॥
yatroparamate cittaṁ niruddhaṁ yoga-sevayā
yatra caivātmanātmānaṁ paśyann ātmani tuṣyati
sukham ātyantikaṁ yat tad buddhi-grāhyam atīndriyam
vetti yatra na caivāyaṁ sthitaś calati tattvataḥ
yaṁ labdhvā cāparaṁ lābhaṁ manyate nādhikaṁ tataḥ
yasmin sthito na duḥkhena guruṇāpi vicālyate
taṁ vidyād duḥkha-saṁyoga-viyogaṁ yoga-saṁjñitam
Synoniemen
yatra — in die toestand waar; uparamate — ophouden (omdat men transcendentaal geluk ervaart); cittam — activiteiten van de geest; niruddham — weerhouden zijn van materie; yoga-sevayā — door het beoefenen van yoga; yatra — waarin; ca — ook; eva — zeker; ātmanā — door de zuivere geest; ātmānam — het zelf; paśyan — de positie begrijpen van; ātmani — in het zelf; tuṣyati — men raakt tevreden; sukham — vreugde; ātyantikam — allerhoogste; yat — welke; tat — dat; buddhi — door intelligentie; grāhyam — toegankelijk; atīndriyam — transcendentaal; vetti — men weet; yatra — waarin; na — nooit; ca — ook; eva — zeker; ayam — hij; sthitaḥ — bevinden in; calati — wijkt; tattvataḥ — van de waarheid; yam — dat wat; labdhvā — door te bereiken; ca — ook; aparam — geen ander; lābham — rijkdom; manyate — beschouwt; na — nooit; adhikam — meer; tataḥ — dan dat; yasmin — waarin; sthitaḥ — zich bevindend in; na — nooit; duḥkhena — door ellende; guruṇā api — hoewel zeer moeilijk; vicālyate — wordt aan het wankelen gebracht; tam — dat; vidyāt — je moet weten; duḥkha-saṁyoga — van de ellende van contact met de materie; viyogam — verdelging; yoga-saṁjñitam — die in yoga een toestand van diepe meditatie wordt genoemd.
Vertaling
In het stadium van volmaaktheid, dat de toestand van diepe meditatie of samādhi wordt genoemd, wordt de geest volledig van materiële mentale activiteiten weerhouden door de beoefening van yoga. Deze volmaaktheid wordt gekenmerkt door het vermogen om met de zuivere geest het zelf te aanschouwen en daarbij plezier en vreugde in het zelf te ervaren. In die vreugdevolle toestand ervaart men oneindig transcendentaal geluk met transcendentale zintuigen. Bevindt men zich eenmaal in die toestand, dan verwijdert men zich niet meer van de waarheid, en wanneer dit bereikt is, denkt men dat er geen grotere rijkdom bestaat. Wie zich in een dergelijke positie bevindt, raakt nooit verstoord, zelfs niet te midden van de grootste moeilijkheden. Dit is werkelijke vrijheid van alle ellende die voortkomt uit het contact met materie.
Betekenisverklaring
Door het beoefenen van yoga raakt men geleidelijk aan onthecht van materiële ideeën. Dit is het primaire kenmerk van yoga. Hierna komt iemand in een vaste toestand van diepe meditatie of samādhi, wat betekent dat de yogī zich bewust wordt van de Superziel met behulp van de transcendentale geest en intelligentie, zonder de misidentificatie van het zelf met de Superziel. De beoefening van yoga is min of meer gebaseerd op de principes van het systeem van Patañjali. Sommige ongeautoriseerde commentatoren proberen te bewijzen dat de individuele ziel en de Superziel identiek zijn en de monisten denken dat die eenheid bevrijding betekent, maar het werkelijk doel van Patañjali’s yogamethode begrijpen ze niet.
In het systeem van Patañjali wordt het bestaan van transcendentale vreugde aanvaard, maar de monisten aanvaarden dit transcendentale geluk niet, omdat ze bang zijn dat het hun theorie van eenheid in gevaar brengt. De dualiteit van kennis en kenner wordt door de nondualist niet aanvaard, maar in dit vers wordt transcendentale vreugde — waarvan men zich bewust is met behulp van transcendentale zintuigen — wel aanvaard. Dit wordt bevestigd door Patañjali Muni, de beroemde vertegenwoordiger van de yogamethode. In zijn Yoga-sūtra’s (4.34) verklaart deze grote wijze: puruṣārtha-śūnyānāṁ guṇānāṁ pratiprasavaḥ kaivalyaṁ svarūpa-pratiṣṭhā vā citi-śaktir iti. Dit citi-śakti of intern vermogen is transcendentaal. Puruṣārtha betekent materiële religiositeit, economische ontwikkeling, zinsbevrediging en uiteindelijk proberen īīn te worden met de Allerhoogste. Deze ‘eenheid met de Allerhoogste’ wordt door de monist kaivalyam genoemd. Maar volgens Patañjali is deze kaivalyam een intern of transcendentaal vermogen waardoor het levend wezen zich bewust wordt van zijn wezenlijke positie. Deze toestand wordt door Heer Caitanya omschreven als ceto-darpaṇa-mārjanam, het schoonmaken van de onzuivere spiegel van de geest. Dit ‘schoonmaken’ is werkelijke bevrijding of bhava-mahā-dāvāgni-nirvāpaṇam.
De theorie van het nirvāṇa, ook een voorafgaande toestand, is in overeenstemming met dit principe. In het Bhāgavatam (2.10.6) wordt dit svarūpeṇa vyavasthitiḥ genoemd. In dit vers bevestigt de Bhagavad-gītā deze situatie ook. Na nirvāṇa, de beëindiging van het materiële bestaan, is er sprake van spirituele activiteiten of devotionele dienst aan de Heer, wat bekendstaat als Kṛṣṇa-bewustzijn. Het Bhāgavatam spreekt hierover als svarūpeṇa vyavasthitiḥ: dit is het ‘werkelijke leven van het levend wezen’. Māyā of illusie is de toestand waarin het spirituele leven aangetast is door materiële infectie. Bevrijding van deze materiële infectie betekent niet dat de oorspronkelijke positie van het levend wezen verloren gaat. Patañjali aanvaardt dit ook wanneer hij zegt: kaivalyaṁ svarūpa-pratiṣṭhā vā citi-śaktir iti. Deze citi-śakti of transcendentale vreugde is het werkelijke leven. Dit wordt in het Vedānta-sūtra (1.1.12) bevestigd: ānanda-mayo ’bhyāsāt. Deze natuurlijke, transcendentale vreugde is het uiteindelijke doel van yoga en ze kan gemakkelijk verkregen worden door devotionele dienst of bhakti-yoga. Deze bhakti-yoga zal in hoofdstuk zeven van de Bhagavad-gītā duidelijk worden uitgelegd.
In de yogamethode die in dit hoofdstuk wordt uitgelegd, bestaan er twee soorten samādhi: samprajñāta-samādhi en asamprajñāta-samādhi. Iemand die door verschillende soorten filosofisch onderzoek de transcendentale positie bereikt, wordt beschouwd als iemand die samprajñāta-samādhi bereikt heeft. In asamprajñāta-samādhi bestaat er geen enkele verbinding meer met werelds genot, omdat iemand dan ontstegen is aan alle variaties van geluk die verkregen kunnen worden via de zintuigen. Wanneer de yogī zich eenmaal in die transcendentale positie bevindt, zal hij deze nooit verlaten. Als een yogī deze positie niet bereikt, is hij niet succesvol.
De zogenaamde yogabeoefening van tegenwoordig, die gepaard gaat met verschillende vormen van zinsbevrediging, is tegenstrijdig. Een yogī die toegeeft aan seks en drugsgebruik is een aanfluiting. Zelfs de yogī’s die tijdens het proces van yoga worden aangetrokken door siddhi’s (mystieke perfecties), zijn niet volmaakt. Wanneer yogī’s worden aangetrokken door de bijverschijnselen van yoga, kunnen ze het niveau van volmaaktheid dat in dit vers wordt beschreven, niet bereiken. Daarom moeten personen die een show maken van gymnastische toeren of siddhi’s beseffen dat het doel van yoga op die manier verloren gaat.
De beste manier om in dit tijdperk yoga te beoefenen is het Kṛṣṇa-bewustzijn, dat niemand zal teleurstellen. Een Kṛṣṇa-bewust persoon is zo gelukkig met zijn bezigheid, dat hij naar geen andere vorm van geluk verlangt. Vooral in dit tijdperk van schijnheiligheid zijn er veel hindernissen voor het beoefenen van haṭha-, dhyāna- en jñāna-yoga, maar deze problemen bestaan niet bij het beoefenen van karma-yoga of bhakti-yoga.
Zolang het materiële lichaam bestaat, moet men in zijn lichamelijke behoeften voorzien, namelijk eten, slapen, verdedigen en paren. Maar wie bezig is met zuivere bhakti-yoga, met Kṛṣṇa-bewustzijn, prikkelt zijn zintuigen niet terwijl hij aan de behoeften van het lichaam voldoet. Integendeel, hij zorgt voor het strikt noodzakelijke, daarbij van de nood een deugd makend, en ervaart transcendentaal geluk in Kṛṣṇa-bewustzijn. Hij staat onverschillig tegenover incidentele gebeurtenissen als ongelukken, ziekte, schaarste en zelfs de dood van een zeer dierbaar familielid, maar let er altijd goed op dat hij zijn plichten in Kṛṣṇa-bewustzijn of bhakti-yoga vervult. Ongelukken kunnen hem nooit van zijn plicht afbrengen; zo staat in de Bhagavad-gītā (2.14): āgamāpāyino ’nityās tāṁs titikṣasva bhārata. Hij verdraagt al deze incidentele gebeurtenissen, omdat hij weet dat ze komen en gaan en zijn plichten niet beïnvloeden. Op die manier bereikt hij de hoogste perfectie in het yogaproces.
Geef de Nederlandse betekenis van pratyāhāra. (6.25)
pratyāhāra betekent dat men door de juiste overtuiging en intelligentie geleidelijk aan de zintuiglijke activiteiten moet staken.
शनै: शनैरुपरमेद्बुद्ध्या धृतिगृहीतया ।
आत्मसंस्थं मन: कृत्वा न किञ्चिदपि चिन्तयेत् ॥ २५ ॥
śanaiḥ śanair uparamed buddhyā dhṛti-gṛhītayā
ātma-saṁsthaṁ manaḥ kṛtvā na kiñcid api cintayet
Synoniemen
śanaiḥ — geleidelijk aan; śanaiḥ — stap voor stap; uparamet — men moet zich weerhouden van; buddhyā — door intelligentie; dhṛti-gṛhītayā — gedreven door overtuiging; ātma-saṁstham — geplaatst in het transcendentale; manaḥ — de geest; kṛtvā — makend; na — niet; kiñcit — iets anders; api — zelfs; cintayet — moet denken aan.
Vertaling
Geleidelijk aan, stap voor stap, moet men met behulp van de intelligentie, gebaseerd op een rotsvaste overtuiging, de geest in een toestand van diepe meditatie brengen. Op die manier moet de geest alleen op het Zelf gericht zijn en nergens anders aan denken.
Betekenisverklaring
Door de juiste overtuiging en intelligentie moet men de activiteiten van de zintuigen geleidelijk aan stoppen. Dit wordt pratyāhāra genoemd. Wanneer de geest door overtuiging, meditatie en het stoppen van zintuiglijke activiteiten onder controle is gebracht, moet hij geconcentreerd raken in samādhi of in een toestand van diepe meditatie; op dat moment bestaat er niet langer het gevaar dat men in een materiële levensbeschouwing vervalt. Met andere woorden, zolang het materiële lichaam bestaat, staat men in contact met materie, maar toch moet men niet aan zinsbevrediging denken; men zou aan geen ander plezier moeten denken dan aan het plezier van de Allerhoogste Ziel. Deze toestand kan gemakkelijk bereikt worden door het Kṛṣṇa-bewustzijn geconcentreerd te beoefenen.
Geef de Nederlandse betekenis van de term yukta. (6.18)
yuktaḥ — ver gevorderd in yoga;
यदा विनियतं चित्तमात्मन्येवावतिष्ठते ।
निस्पृह: सर्वकामेभ्यो युक्त इत्युच्यते तदा ॥ १८ ॥
yadā viniyataṁ cittam ātmany evāvatiṣṭhate
nispṛhaḥ sarva-kāmebhyo yukta ity ucyate tadā
Synoniemen
yadā — wanneer; viniyatam — bijzonder gedisciplineerd; cittam — de geest en zijn activiteiten; ātmani — in het transcendentale; eva — zeker; avatiṣṭhate — wordt bestendig; nispṛhaḥ — vrij van verlangen; sarva — naar allerlei soorten; kāmebhyaḥ — materiële zinsbevrediging; yuktaḥ — ver gevorderd in yoga; iti — zo; ucyate — wordt gezegd; tadā — op dat moment.
Vertaling
Wanneer de yogī, door yoga te beoefenen, de activiteiten van zijn geest beteugelt en gevestigd raakt in het transcendentale, vrij van alle materiële verlangens, dan wordt gezegd dat hij ver gevorderd is in yoga.
Betekenisverklaring
De activiteiten van een yogī onderscheiden zich van die van een gewoon persoon door zijn karakteristieke onthechting van alle materiële verlangens, waarvan seks de voornaamste is. Een perfecte yogī weet de activiteiten van de geest zo te disciplineren, dat hij niet langer verstoord kan worden door welk materieel verlangen dan ook. Dit niveau van perfectie wordt door Kṛṣṇa-bewuste personen vanzelf bereikt, zoals beschreven wordt in het Śrīmad-Bhāgavatam (9.4.18-20):
sa vai manaḥ kṛṣṇa-padāravindayor
vacāṁsi vaikuṇṭha-guṇānuvarṇane
karau harer mandira-mārjanādiṣu
śrutiṁ cakārācyuta-sat-kathodaye
mukunda-liṅgālaya-darśane dṛśau
tad-bhṛtya-gātra-sparśe ’ṅga-saṅgamam
ghrāṇaṁ ca tat-pāda-saroja-saurabhe
śrīmat-tulasyā rasanāṁ tad-arpite
pādau hareḥ kṣetra-padānusarpaṇe
śiro hṛṣīkeśa-padābhivandane
kāmaṁ ca dāsye na tu kāma-kāmyayā
yathottama-śloka-janāśrayā ratiḥ
‘Koning Ambarīṣa concentreerde allereerst zijn geest op de lotusvoeten van Heer Kṛṣṇa; daarna gebruikte hij zijn woorden om de transcendentale eigenschappen van de Heer te beschrijven; zijn handen om de tempel van de Heer schoon te maken; zijn oren om over de activiteiten van de Heer te horen; zijn ogen om de transcendentale gedaante van de Heer te zien; zijn lichaam om de lichamen van de toegewijden aan te raken; zijn neus om de geuren van de lotusbloemen te ruiken die aan de Heer worden geofferd; zijn tong om de tulasī-blaadjes te proeven die aan de lotusvoeten van de Heer worden geofferd; zijn benen om naar de pelgrimsoorden en de tempel van de Heer te gaan; zijn hoofd om zijn eerbetuigingen aan de Heer te brengen, en zijn verlangens om de missie van de Heer te volbrengen. Al deze transcendentale activiteiten zijn eigen aan een zuivere toegewijde.’
Voor impersonalisten mag het transcendentale niveau misschien onverwoordbaar lijken, maar voor een Kṛṣṇa-bewust persoon wordt het heel gemakkelijk en haalbaar, zoals duidelijk wordt uit de bovenstaande beschrijving van de bezigheden van Mahārāja Ambarīṣa. Tenzij de geest op de lotusvoeten van de Heer geconcentreerd is door voortdurende herinnering, zijn zulke transcendentale bezigheden onuitvoerbaar. In devotionele dienst aan de Heer worden deze activiteiten, waarbij alle zintuigen in dienst van de Heer worden betrokken, daarom arcana genoemd. De zintuigen en de geest hebben activiteiten nodig; ze simpelweg negeren is ondoenlijk. Voor mensen in het algemeen — in het bijzonder voor hen die zich niet in de onthechte levensorde bevinden — zijn transcendentale activiteiten voor de zintuigen en de geest, zoals hierboven beschreven is, de perfecte methode om het transcendentale niveau te bereiken, dat in de Bhagavad-gītā yukta wordt genoemd.
Wat is het resultaat van extravagantie in eten, slapen, verdedigen en paren? (6.17)
Overdadig eten, slapen, verdedigen en paren — allemaal behoeften van het lichaam — kan de vooruitgang van yoga belemmeren.
युक्ताहारविहारस्य युक्तचेष्टस्य कर्मसु ।
युक्तस्वप्नावबोधस्य योगो भवति दु:खहा ॥ १७ ॥
yuktāhāra-vihārasya yukta-ceṣṭasya karmasu
yukta-svapnāvabodhasya yogo bhavati duḥkha-hā
Synoniemen
yukta — gereguleerd; āhāra — eten; vihārasya — ontspanning; yukta — gereguleerd; ceṣṭasya — van iemand die werkt voor zijn levensonderhoud; karmasu — in het vervullen van plichten; yukta — gereguleerd; svapna-avabodhasya — slapen en wakker zijn; yogaḥ — beoefening van yoga; bhavati — wordt; duḥkha-hā — pijn verminderen.
Vertaling
Wie gematigd is in eten, slapen, ontspanning en werk, kan door het beoefenen van yoga alle materiële pijn verlichten.
Betekenisverklaring
Overdadig eten, slapen, verdedigen en paren — allemaal behoeften van het lichaam — kan de vooruitgang van yoga belemmeren. Wat eten betreft: dit kan alleen gereguleerd worden wanneer iemand er een gewoonte van heeft gemaakt om prasāda (geheiligd voedsel) te eten. Volgens de Bhagavad-gītā (9.26) worden aan Heer Kṛṣṇa groenten, bloemen, vruchten, granen, melk enz. geofferd. Op die manier raakt een Kṛṣṇa-bewust persoon vanzelf getraind om geen voedsel te nemen dat niet voor de mens is bedoeld of dat niet in de hoedanigheid goedheid is.
Wat slapen betreft: een Kṛṣṇa-bewust persoon is tijdens het vervullen van zijn plichten in Kṛṣṇa-bewustzijn altijd alert en beschouwt daarom ieder moment dat onnodig gebruikt wordt om te slapen als een groot verlies. Avyartha-kālatvam: een Kṛṣṇa-bewust persoon kan niet verdragen dat een minuut van zijn leven voorbijgaat zonder dat hij bezig is in dienst aan de Heer. Daarom beperkt hij zijn slapen tot een minimum; zijn voorbeeld is dan ook Śrīla Rūpa Gosvāmī, die altijd bezig was Kṛṣṇa te dienen en niet meer dan twee uur per dag kon slapen, en soms zelfs dat niet eens. Ṭhākura Haridāsa weigerde zelfs prasāda te eten of een moment te slapen voordat hij zich aan zijn dagelijkse gewoonte had gehouden om driehonderdduizend namen op zijn meditatiekralen te chanten.
Wat werk betreft: een Kṛṣṇa-bewust persoon doet niets wat geen verband houdt met het belang van Kṛṣṇa en daarom is zijn werk altijd gereguleerd en onaangetast door zinsbevrediging. Omdat er geen sprake is van zinsbevrediging, houdt een Kṛṣṇa-bewust persoon zich niet bezig met materiële vrijetijdsbesteding. En omdat hij gereguleerd is in al zijn werk, spraak, slapen, waken en alle andere lichamelijke activiteiten, bestaat er voor hem geen materiële ellende.
maandag 3 februari 2025
Geef de Nederlandse betekenis van de woorden ekākī (6.10) en śucau deśe. (6.11)
ekākī — alleen;
śucau — in een geheiligde; deśe — gebied;
योगी युञ्जीत सततमात्मानं रहसि स्थित: ।
एकाकी यतचित्तात्मा निराशीरपरिग्रह: ॥ १० ॥
yogī yuñjīta satatam ātmānaṁ rahasi sthitaḥ
ekākī yata-cittātmā nirāśīr aparigrahaḥ
Synoniemen
yogī — een transcendentalist; yuñjīta — moet zich op Kṛṣṇa-bewustzijn concentreren; satatam — onophoudelijk; ātmānam — zichzelf (met zijn lichaam, geest en zelf); rahasi — op een afgezonderde plaats; sthitaḥ — zich bevindend; ekākī — alleen; yata-citta-ātmā — altijd zorgvuldig zijn geest beheersend; nirāśīḥ — zonder tot iets anders aangetrokken te worden; aparigrahaḥ — vrij van het gevoel iets te bezitten.
Vertaling
De transcendentalist moet zijn lichaam, geest en zelf altijd gebruiken in relatie met de Allerhoogste. Hij moet alleen en op een afgezonderde plaats leven en voortdurend zorgvuldig zijn geest beheersen. Hij moet vrij zijn van verlangens en van het idee iets te bezitten.
Betekenisverklaring
Iemand kan zich op verschillende niveaus bewust zijn van Kṛṣṇa, namelijk Kṛṣṇa als Brahman, Paramātmā en de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. In het kort betekent Kṛṣṇa-bewustzijn dat iemand altijd transcendentale liefdedienst aan de Heer bewijst. Maar zij die gehecht zijn aan het onpersoonlijk Brahman of de gelokaliseerde Superziel zijn ook gedeeltelijk Kṛṣṇa-bewust, omdat het onpersoonlijk Brahman de spirituele uitstraling van Kṛṣṇa is en de Superziel de alomtegenwoordige deelexpansie van Kṛṣṇa. Op die manier zijn de impersonalisten en zij die mediteren ook indirect Kṛṣṇa-bewust. Een persoon die direct Kṛṣṇa-bewust is, is de allerhoogste transcendentalist, omdat zo’n toegewijde weet wat er met Brahman en Paramātmā bedoeld wordt. Zijn kennis van de Absolute Waarheid is perfect, terwijl de impersonalist en de mediterende yogī niet volmaakt Kṛṣṇa-bewust zijn. Ondanks dat krijgen ze hier allemaal de instructie voortdurend bezig te zijn met hun bepaalde activiteiten, zodat ze vroeg of laat tot de hoogste perfectie zullen komen.
De eerste taak van een transcendentalist is om zijn geest altijd gericht te houden op Kṛṣṇa. Men moet altijd aan Kṛṣṇa denken en Hem geen moment vergeten. De concentratie van de geest op de Allerhoogste wordt samādhi of de toestand van diepe meditatie genoemd. Om de geest te kunnen concentreren moet iemand altijd in afzondering blijven en verstoring door externe objecten vermijden. Hij moet zeer zorgvuldig zijn in het aanvaarden van gunstige voorwaarden die zijn bewustwording beïnvloeden en in het verwerpen van ongunstige. Daarnaast moet hij volkomen vastberaden zijn niet te hunkeren naar onnodige materiële dingen die hem verstrikken door een besef van eigendom. Aan al deze voorzorgsmaatregelen wordt perfect voldaan wanneer iemand direct Kṛṣṇa-bewustzijn beoefent, omdat direct Kṛṣṇa-bewustzijn zelfverloochening betekent, wat de kans op materiële bezitsdrang zeer klein maakt. Śrīla Rūpa Gosvāmī karakteriseert Kṛṣṇa-bewustzijn als volgt:
anāsaktasya viṣayān, yathārham upayuñjataḥ
nirbandhaḥ kṛṣṇa-sambandhe, yuktaṁ vairāgyam ucyate
prāpañcikatayā buddhyā
hari-sambandhi-vastunaḥ
mumukṣubhiḥ parityāgo
vairāgyaṁ phalgu kathyate
‘Wanneer iemand nergens aan gehecht is, maar tegelijkertijd alles aanvaardt wat in verband staat met Kṛṣṇa, dan is hij op de juiste manier verheven boven bezitsdrang. De onthechting van iemand die daarentegen alles verwerpt zonder te weten in wat voor relatie het met Kṛṣṇa staat, is niet zo compleet.’ (Bhakti-rasāmṛta-sindhu 1.2.255-256)
Een Kṛṣṇa-bewust persoon weet heel goed dat alles eigendom van Kṛṣṇa is en daarom heeft hij nooit het idee dat hij persoonlijke eigendommen bezit. Voor zichzelf hunkert hij op die manier nergens naar. Hij weet dingen die gunstig zijn voor Kṛṣṇa-bewustzijn te aanvaarden en dingen die ongunstig zijn voor Kṛṣṇa-bewustzijn te verwerpen. Hij houdt zich altijd afzijdig van materiële dingen, omdat hij altijd transcendentaal is, en hij is altijd alleen, omdat hij niets te maken heeft met personen die niet Kṛṣṇa-bewust zijn. Daarom is een Kṛṣṇa-bewust persoon de perfecte yogī.
शुचौ देशे प्रतिष्ठाप्य स्थिरमासनमात्मन: ।
नात्युच्छ्रितं नातिनीचं चैलाजिनकुशोत्तरम् ॥ ११ ॥
तत्रैकाग्रं मन: कृत्वा यतचित्तेन्द्रियक्रिय ।
उपविश्यासने युञ्ज्याद्योगमात्मविशुद्धये ॥ १२ ॥
śucau deśe pratiṣṭhāpya sthiram āsanam ātmanaḥ
nāty-ucchritaṁ nāti-nīcaṁ cailājina-kuśottaram
tatraikāgraṁ manaḥ kṛtvā yata-cittendriya-kriyaḥ
upaviśyāsane yuñjyād yogam ātma-viśuddhaye
Synoniemen
śucau — in een geheiligde; deśe — gebied; pratiṣṭhāpya — plaatsend; sthiram — stabiele; āsanam — zitplaats; ātmanaḥ — zijn eigen; na — niet; ati — te; ucchritam — hoog; na — noch; ati — te; nīcam — laag; caila-ajina — van een zachte doek en een hertenvel; kuśa — en kuśa-gras; uttaram — bedekking; tatra — daarop; eka-agram — met de aandacht op īīn ding gericht; manaḥ — de geest; kṛtvā — makend; yata-citta — de gedachten beheersen; indriya — zintuigen; kriyaḥ — en activiteiten; upaviśya — zittend; āsane — op de zitplaats; yuñjyāt — moet verrichten; yogam — yogabeoefening; ātma — het hart; viśuddhaye — om te zuiveren.
Vertaling
Om yoga te beoefenen moet men naar een afgezonderde plaats gaan, er kuśa-gras op de grond leggen en dit bedekken met een hertenvel en een zachte doek. De plek moet niet te hoog of te laag zijn en moet zich in een heilige plaats bevinden. De yogī moet daar dan in een stabiele houding gaan zitten en er yoga beoefenen om zijn hart te zuiveren door zijn geest, zintuigen en activiteiten te beheersen en door zijn aandacht op īīn punt te richten.
Betekenisverklaring
Een ‘heilige plaats’ verwijst naar pelgrimsoorden. In India verlaten de yogī’s, de transcendentalisten of de toegewijden, hun huis om in heilige plaatsen zoals Prayāga, Mathurā, Vṛndāvana, Hṛṣīkeśa en Hardwar te verblijven en in eenzaamheid yoga te beoefenen waar heilige rivieren zoals de Yamunā en de Ganges stromen. Maar vaak is dit niet mogelijk, vooral voor degenen buiten India. De zogenaamde yogaclubs in de grote steden mogen misschien succesvol zijn en materieel gezien winst maken, maar ze zijn volkomen ongeschikt om werkelijk yoga te beoefenen. Wie geen zelfbeheersing en geen onverstoorde geest heeft, kan geen meditatie beoefenen. In de Bṛhan-nāradīya Purāṇa wordt daarom gezegd dat het chanten van de heilige naam van de Heer de beste manier voor spirituele bewustwording is in het Kali-yuga, het huidige yuga of tijdperk waarin de mensen over het algemeen kort leven, traag zijn in spirituele bewustwording en altijd verstoord zijn door allerlei angsten.
harer nāma harer nāma
harer nāmaiva kevalam
kalau nāsty eva nāsty eva
nāsty eva gatir anyathā
‘In dit tijdperk van strijd en hypocrisie is het chanten van de heilige naam van de Heer de enige manier om verlost te worden. Er is geen andere weg. Er is geen andere weg. Er is geen andere weg.’
zondag 2 februari 2025
Wanneer is de geest de beste vriend en wanneer is de geest de grootste vijand? (6.6)
बन्धुरात्मात्मनस्तस्य येनात्मैवात्मना जित: ।
अनात्मनस्तु शत्रुत्वे वर्तेतात्मैव शत्रुवत् ॥ ६ ॥
bandhur ātmātmanas tasya yenātmaivātmanā jitaḥ
anātmanas tu śatrutve vartetātmaiva śatru-vat
Synoniemen
bandhuḥ — vriend; ātmā — de geest; ātmanaḥ — van het levend wezen; tasya — van het; yena — door wie; ātmā — de geest; eva — zeker; ātmanā — door het levend wezen; jitaḥ — overwonnen; anātmanaḥ — van iemand die er niet in is geslaagd zijn geest te beheersen; tu — maar; śatrutve — door vijandschap; varteta — blijft; ātmā eva — diezelfde geest; śatru-vat — als een vijand.
Vertaling
Voor wie de geest overwonnen heeft, is de geest de beste vriend. Maar voor wie daar niet in geslaagd is, blijft de geest de grootste vijand.
Betekenisverklaring
Het doel van het beoefenen van de achtvoudige yogamethode is het beheersen van de geest om deze tot vriend te maken in het uitvoeren van de missie van het menselijk leven. Als de geest onbeheerst is, is het beoefenen van yoga (voor de show) gewoon verspilde tijd. Wie zijn geest niet kan beheersen, leeft altijd samen met zijn grootste vijand en op die manier is zijn leven en zijn levensmissie een mislukking. De wezenlijke positie van het levend wezen is dat het de opdrachten van een meerdere moet uitvoeren. Zolang de geest een onverslagen vijand blijft, is men gedwongen de opdrachten van lust, woede, hebzucht, illusie enz. te gehoorzamen. Maar als de geest verslagen is, zal iemand vrijwillig de opdrachten uitvoeren van de Persoonlijkheid Gods, die in ieders hart aanwezig is als Paramātmā. Echte yoga houdt in dat we de Paramātmā in het hart ontmoeten en ons vervolgens aan Zijn leiding overgeven. Voor wie zich rechtstreeks toelegt op Kṛṣṇa-bewustzijn, zal perfecte overgave aan de leiding van de Heer vanzelf volgen.
zaterdag 1 februari 2025
Noem de acht ledematen van aṣṭāṅga-yoga. (5.27-28)
aṣṭāṅga-yoga is onderverdeeld in de acht stadia van yama, niyama, āsana, prāṇāyāma, pratyāhāra, dhāraṇā, dhyāna en samādhi.
स्पर्शान्कृत्वा बहिर्बाह्यांश्चक्षुश्चैवान्तरे भ्रुवो: ।
प्राणापानौ समौ कृत्वा नासाभ्यन्तरचारिणौ ॥ २७ ॥
यतेन्द्रियमनोबुद्धिर्मुनिर्मोक्षपरायण: ।
विगतेच्छाभयक्रोधो य: सदा मुक्त एव स: ॥ २८ ॥
sparśān kṛtvā bahir bāhyāṁś cakṣuś caivāntare bhruvoḥ
prāṇāpānau samau kṛtvā nāsābhyantara-cāriṇau
yatendriya-mano-buddhir munir mokṣa-parāyaṇaḥ
vigatecchā-bhaya-krodho yaḥ sadā mukta eva saḥ
Synoniemen
sparśān — zinsobjecten, zoals geluid; kṛtvā — houdend; bahiḥ — externe; bāhyān — onnodige; cakṣuḥ — ogen; ca — ook; eva — zeker; antare — tussen; bhruvoḥ — de wenkbrauwen; prāṇa-apānau — omhoog- en omlaagbewegende lucht; samau — in stilstand; kṛtvā — houdend; nāsa-abhyantara — in de neusgaten; cāriṇau — blazend; yata — beheerst; indriya — zintuigen; manaḥ — geest; buddhiḥ — intelligentie; muniḥ — de transcendentalist; mokṣa — voor bevrijding; parāyaṇaḥ — daartoe bestemd; vigata — opgegeven hebbend; icchā — begeerte; bhaya — angst; krodhaḥ — woede; yaḥ — iemand die; sadā — altijd; muktaḥ — bevrijd; eva — zeker; saḥ — hij is.
Vertaling
Door zich voor externe zinsobjecten af te sluiten, zijn ogen en blik op het punt tussen de twee wenkbrauwen gericht te houden en de in- en uitademing stil te houden in zijn neusgaten en zo zijn geest, zintuigen en intelligentie te beheersen, raakt de transcendentalist die naar bevrijding streeft, verlost van verlangen, angst en woede. Wie altijd in deze toestand verkeert, is zeker bevrijd.
Betekenisverklaring
Door Kṛṣṇa-bewust te handelen kan iemand onmiddellijk zijn spirituele identiteit begrijpen en vervolgens kan hij de Allerhoogste Heer door devotionele dienst begrijpen. Wanneer iemand op de juiste manier functioneert in devotionele dienst, komt hij tot het transcendentale niveau en is hij gekwalificeerd om de aanwezigheid van de Heer te ervaren in elke activiteit die hij doet. Deze bijzondere situatie wordt bevrijding in de Allerhoogste genoemd.
Na de bovenstaande principes van bevrijding in de Allerhoogste te hebben uit-gelegd, geeft de Heer Arjuna instructies hoe hij tot dat niveau kan komen door mystiek of door de yoga te beoefenen die bekendstaat als aṣṭāṅga-yoga en die onderverdeeld is in de acht stadia van yama, niyama, āsana, prāṇāyāma, pratyāhāra, dhāraṇā, dhyāna en samādhi. In het zesde hoofdstuk wordt het onderwerp van yoga nauwkeurig beschreven, maar hier, aan het eind van het vijfde hoofdstuk, wordt alleen een inleidende uitleg gegeven. In yoga moet men door het proces van pratyāhāra de zinsobjecten zoals geluid, aanraking, vorm, smaak en geur uitdrijven en daarna met halfgesloten oogleden de blik tussen de twee wenkbrauwen of op het puntje van de neus concentreren. Het heeft niet veel nut om de ogen helemaal te sluiten, omdat de kans dan groot is dat men in slaap valt. Het heeft ook geen zin de ogen helemaal te openen, omdat dan het gevaar bestaat dat men aangetrokken wordt door de zinsobjecten. De beweging van de ademhaling wordt binnen de neusgaten in bedwang gehouden door de opgaande en de neergaande luchtstroom te neutraliseren. Door deze yoga te beoefenen zal iemand in staat zijn controle te krijgen over de zintuigen, zich te weerhouden van zinsobjecten en zich op die manier voor te bereiden op de bevrijding in de Allerhoogste.
Deze yogamethode zal iemand helpen om vrij te komen van allerlei angsten en woede om daardoor, in de transcendentale situatie, de aanwezigheid van de Superziel te ervaren. Maar eigenlijk is Kṛṣṇa-bewustzijn de eenvoudigste methode om de principes van yoga uit te voeren. Dit zal in het volgende hoofdstuk grondig worden uitgelegd. Door altijd met devotionele dienst bezig te zijn, loopt een Kṛṣṇa-bewust persoon niet het risico dat zijn zintuigen zich verliezen in een andere bezigheid. Dit is een betere manier om de zintuigen te beheersen dan aṣṭāṅga-yoga.
Geef de Nederlandse betekenis van de uitdrukking paṇḍitāḥ sama-darśinaḥ. (5.18)
paṇḍitāḥ — zij die wijs zijn; sama-darśinaḥ — die als gelijk beschouwen.
विद्याविनयसम्पन्ने ब्राह्मणे गवि हस्तिनि ।
शुनि चैव श्वपाके च पण्डिता: समदर्शिन: ॥ १८ ॥
vidyā-vinaya-sampanne brāhmaṇe gavi hastini
śuni caiva śva-pāke ca paṇḍitāḥ sama-darśinaḥ
Synoniemen
vidyā — met geleerdheid; vinaya — en eerbiedwaardige; sampanne — volledig toegerust; brāhmaṇe — in de brāhmaṇa; gavi — in de koe; hastini — in de olifant; śuni — in de hond; ca — en; eva — zeker; śva-pāke — in de hondeneter (de paria); ca — respectievelijk; paṇḍitāḥ — zij die wijs zijn; sama-darśinaḥ — die als gelijk beschouwen.
Vertaling
Omdat ze werkelijke kennis hebben, beschouwen de nederige wijzen een geleerde, eerbiedwaardige brāhmaṇa, een koe, een olifant, een hond en een hondeneter [paria] als gelijk.
Betekenisverklaring
Een Kṛṣṇa-bewust persoon maakt geen enkel onderscheid tussen soorten of kasten. De brāhmaṇa en de paria mogen dan vanuit sociaal oogpunt verschillend zijn of een hond, een koe en een olifant mogen vanuit het oogpunt van de soorten bekeken verschillend zijn, maar deze lichamelijke verschillen zijn betekenisloos vanuit het oogpunt van een geleerde transcendentalist. Dit komt door de relatie die deze levende wezens hebben met de Allerhoogste, want de Allerhoogste Heer als Zijn volkomen deelaspect Paramātmā is aanwezig in ieders hart. Een dergelijk begrip van het Allerhoogste is werkelijke kennis. Wat betreft de lichamen in verschillende kasten of in verschillende soorten: de Heer is even vriendelijk voor hen allemaal, omdat Hij ieder levend wezen als een vriend behandelt maar daarbij de Paramātmā blijft, ondanks de omstandigheden waarin de levende wezens zich bevinden.
Als Paramātmā is de Heer zowel in de paria als in de brāhmaṇa aanwezig, hoewel het lichaam van de brāhmaṇa en dat van de paria niet hetzelfde zijn. De lichamen zijn materiële producten van de verschillende hoedanigheden van de materiële natuur, maar de ziel en de Superziel in het lichaam zijn van eenzelfde spirituele kwaliteit. Toch maakt de overeenkomst in kwaliteit van de ziel en de Superziel hen niet gelijk in kwantiteit, omdat de individuele ziel enkel aanwezig is in īīn bepaald lichaam, terwijl de Paramātmā aanwezig is in ieder lichaam. Een Kṛṣṇa-bewust persoon heeft hierover volledige kennis en is daarom werkelijk geleerd en beschouwt iedereen als gelijk.
De eigenschappen die de ziel en de Superziel gemeenschappelijk hebben, zijn dat ze beide bewust, eeuwig en vol geluk zijn. Maar het verschil is dat de individuele ziel bewust is binnen de beperkte invloedssfeer van haar eigen lichaam, terwijl de Superziel Zich bewust is van alle lichamen. De Superziel is zonder enig onderscheid in alle lichamen aanwezig.
Geef de Nederlandse betekenis van de woorden vibhu en aṇu. (5.15)
De Heer is vibhu, alwetend, en het levend wezen is aṇu, atomisch
नादत्ते कस्यचित्पापं न चैव सुकृतं विभु: ।
अज्ञानेनावृतं ज्ञानं तेन मुह्यन्ति जन्तव: ॥ १५ ॥
nādatte kasyacit pāpaṁ na caiva sukṛtaṁ vibhuḥ
ajñānenāvṛtaṁ jñānaṁ tena muhyanti jantavaḥ
Synoniemen
na — nooit; ādatte — aanvaardt; kasyacit — van wie dan ook; pāpam — zonde; na — evenmin; ca — ook; eva — zeker; su-kṛtam — vrome activiteiten; vibhuḥ — de Allerhoogste Heer; ajñānena — door onwetendheid; āvṛtam — bedekt; jñānam — kennis; tena — daardoor; muhyanti — zijn verward; jantavaḥ — de levende wezens.
Vertaling
De Allerhoogste Heer is evenmin verantwoordelijk voor iemands zondige of vrome activiteiten. De belichaamde wezens zijn echter verward, omdat hun werkelijke kennis door onwetendheid is bedekt.
Betekenisverklaring
Het sanskrietwoord ‘vibhu’ duidt op de Allerhoogste Heer die vol onbeperkte kennis, rijkdom, kracht, roem, schoonheid en onthechting is. Hij is altijd voldaan in Zichzelf, onverstoord door zondige of vrome activiteiten. Hij creëert voor geen enkel levend wezen een bepaalde situatie, maar omdat het levend wezen door onwetendheid verward is, verlangt het ernaar om in bepaalde levensomstandigheden te worden geplaatst, waardoor de aaneenschakeling van actie en reactie begint.
Omdat het levend wezen tot de hogere energie behoort, is het vol kennis. Ondanks dat is het door zijn beperkte vermogen vatbaar voor de invloed van onwetendheid. De Heer is almachtig, maar het levend wezen is dat niet. De Heer is vibhu, alwetend, maar het levend wezen is aṇu, atomisch. Omdat het een levende ziel is, heeft het door vrije wil het vermogen te verlangen; zo’n verlangen wordt alleen vervuld door de almachtige Heer. Wanneer het levend wezen door materiële verlangens verward is, staat de Heer het toe deze te vervullen, maar de Heer is nooit verantwoordelijk voor de activiteiten en het karma voor de bepaalde situatie waarnaar verlangd wordt. Omdat ze zich in een verwarde toestand bevindt, identificeert de belichaamde ziel zich met het bijkomstige materiële lichaam en raakt het onderhevig aan de ellende en het geluk van het leven, die beide tijdelijk zijn.
Als Paramātmā, de Superziel, is de Heer de voortdurende metgezel van het levend wezen en Hij begrijpt daardoor de verlangens van de individuele ziel zoals iemand de geur van een bloem kan ruiken wanneer hij er dichtbij is. Verlangens hebben is een subtiele conditionering van het levend wezen. De Heer vervult deze verlangens naargelang het levend wezen dat verdient: de mens wikt, God beschikt. Het individu is daarom niet almachtig in het vervullen van zijn verlangens. Maar de Heer kan alle verlangens vervullen en omdat Hij neutraal is ten opzichte van iedereen, staat Hij de verlangens van de nietige, onafhankelijk levende wezens niet in de weg. Maar als iemand Kṛṣṇa verlangt, dan geeft de Heer daar speciale aandacht aan en moedigt Hij die persoon aan om op zo’n manier te verlangen dat hij Kṛṣṇa kan bereiken en eeuwig gelukkig kan zijn. De Vedische hymnen zeggen daarom eṣa u hy eva sādhu karma kārayati taṁ yam ebhyo lokebhya unninīṣate / eṣa u evāsādhu karma kārayati yam adho ninīṣate: ‘De Heer betrekt het levend wezen in vrome activiteiten, zodat het zich kan verheffen; de Heer betrekt het in zondige activiteiten, zodat het naar de hel kan gaan.’ (Kauṣītakī Upaniṣad 3.8)
ajño jantur anīśo ’yam
ātmanaḥ sukha-duḥkhayoḥ
īśvara-prerito gacchet
svargaṁ vāśv abhram eva ca
‘Het levend wezen is tijdens zijn ellende en geluk volledig afhankelijk. Door de wil van de Allerhoogste kan het naar de hemel of de hel gaan, zoals een wolk door de wind wordt voortgedreven.’
Sinds onheuglijke tijden heeft de belichaamde ziel het verlangen het Kṛṣṇa-bewustzijn te vermijden en ze veroorzaakt daarom haar eigen verwarring. Omdat ze zo klein is, vergeet ze haar wezenlijke positie als dienaar van de Heer en raakt ze verstrikt in onwetendheid, hoewel ze in essentie eeuwig, gelukzalig en vol kennis is. En in de ban van onwetendheid beweert het levend wezen dat de Heer verantwoordelijk is voor het geconditioneerde bestaan van het levend wezen. De Vedānta-sūtra bevestigt dit ook, vaiṣamya-nairghṛṇye na sāpekṣatvāt tathā hi darśayati (2.1.34): ‘De Heer haat niemand en heeft voor niemand een voorkeur, ook al lijkt dat zo te zijn.’
Noem de negen poorten van het lichaam. (5.13)
twee ogen, twee neusgaten, twee oren, een mond, de anus en het geslachtsdeel
सर्वकर्माणि मनसा सन्न्यस्यास्ते सुखं वशी ।
नवद्वारे पुरे देही नैव कुर्वन्न कारयन् ॥ १३ ॥
sarva-karmāṇi manasā sannyasyāste sukhaṁ vaśī
nava-dvāre pure dehī naiva kurvan na kārayan
Synoniemen
sarva — alle; karmāṇi — activiteiten; manasā — door de geest; sannyasya — opgevend; āste — verblijft; sukham — vreugdevol; vaśī — iemand met zelfbeheersing; nava-dvāre — in de plaats waar negen poorten zijn; pure — in de stad; dehī — de belichaamde ziel; na — nooit; eva — zeker; kurvan — iets doen; na — niet; kārayan — aanzetten tot doen.
Vertaling
Wanneer het belichaamde levend wezen zijn natuur beheerst en zich in zijn geest onthecht van alle activiteiten, dan verblijft het blijmoedig in de stad met negen poorten [het materiële lichaam], zonder activiteiten te verrichten of te veroorzaken.
Betekenisverklaring
De belichaamde ziel leeft in de stad met negen poorten. De activiteiten van het lichaam, de figuurlijke stad van het lichaam, worden automatisch uitgevoerd door de bepaalde hoedanigheden van de materiële natuur waardoor het lichaam beïnvloed wordt. Hoewel de ziel zich aan de conditioneringen van het lichaam onderwerpt, kan ze, als ze dat wil, hieraan ontstijgen. Alleen omdat de ziel haar hogere natuur vergeten is, identificeert ze zich met het materiële lichaam en lijdt ze. Door Kṛṣṇa-bewustzijn kan ze haar werkelijke positie weer innemen en ze zal daardoor vrijkomen uit haar belichaming. Vandaar dat iemand die zich op het Kṛṣṇa-bewustzijn toelegt, zich onmiddellijk volkomen afzijdig houdt van lichamelijke activiteiten. Tijdens zo’n beheerst leven, waarin hij andere doeleinden nastreeft, leeft hij in de stad met de negen poorten en is gelukkig. De negen poorten worden als volgt beschreven:
nava-dvāre pure dehī
haṁso lelāyate bahiḥ
vaśī sarvasya lokasya
sthāvarasya carasya ca
‘De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, die in het lichaam van het levend wezen leeft, is de bestuurder van alle levende wezens in het hele universum. Het lichaam heeft negen poorten [twee ogen, twee neusgaten, twee oren, een mond, de anus en het geslachtsdeel]. In de geconditioneerde toestand identificeert het levend wezen zich met het lichaam, maar wanneer het zich met de Heer in zichzelf identificeert, wordt het net zo vrij als de Heer, zelfs al bevindt het zich in het lichaam.’ (Śvetāśvatara Upaniṣad 3.18)
Een Kṛṣṇa-bewust persoon is daarom vrij van zowel de externe als de interne activiteiten van het materiële lichaam.
Geef de Nederlandse betekenis van de uitdrukking phalaṁ tyaktvā śāntim āpnoti naiṣṭhikīm. (5.12)
phalam — de resultaten; tyaktvā — opgevend; śāntim — volmaakte vrede; āpnoti — bereikt; naiṣṭhikīm — vastberaden
युक्त: कर्मफलं त्यक्त्वा शान्तिमाप्नोति नैष्ठिकीम् ।
अयुक्त: कामकारेण फले सक्तो निबध्यते ॥ १२ ॥
yuktaḥ karma-phalaṁ tyaktvā śāntim āpnoti naiṣṭhikīm
ayuktaḥ kāma-kāreṇa phale sakto nibadhyate
Synoniemen
yuktaḥ — iemand die bezig is met devotionele dienst; karma-phalam — de resultaten van alle activiteiten; tyaktvā — opgevend; śāntim — volmaakte vrede; āpnoti — bereikt; naiṣṭhikīm — vastberaden; ayuktaḥ — iemand die niet Kṛṣṇa-bewust is; kāma-kāreṇa — om van het resultaat van activiteiten te genieten; phale — aan het resultaat; saktaḥ — gehecht; nibadhyate — raakt verstrikt.
Vertaling
De ziel die voortdurend is toegewijd, bereikt volkomen vrede, omdat ze alle resultaten van haar activiteiten aan Mij afstaat. Maar wie niet verbonden is met het Goddelijke en begerig is naar de vruchten van zijn arbeid, raakt verstrikt.
Betekenisverklaring
Het verschil tussen een Kṛṣṇa-bewust persoon en een persoon met een lichamelijk bewustzijn is dat de eerste gehecht is aan Kṛṣṇa, terwijl de tweede gehecht is aan de resultaten van zijn activiteiten. Wie gehecht is aan Kṛṣṇa en alleen voor Hem werkt, is beslist een bevrijd persoon en heeft geen zorgen over de resultaten van zijn activiteit. In het Bhāgavatam wordt de oorzaak van bezorgdheid over het resultaat van een activiteit uitgelegd als iemands functioneren volgens een dualistische levensopvatting, dat wil zeggen: zonder kennis van de Absolute Waarheid. Kṛṣṇa is de Allerhoogste Absolute Waarheid, de Persoonlijkheid Gods.
In Kṛṣṇa-bewustzijn bestaat geen dualiteit. Alles wat bestaat is een product van de energie van Kṛṣṇa, en Kṛṣṇa is algoed. Kṛṣṇa-bewuste activiteiten bevinden zich daarom op een absoluut niveau; ze zijn transcendentaal en hebben geen materiële gevolgen. Daarom is iemand die Kṛṣṇa-bewust is, vervuld van vrede. Maar wie verstrikt is in het berekenen van zijn winst met het oog op zinsbevre-diging, kan niet vredig zijn. Dit is het geheim van Kṛṣṇa-bewustzijn: het besef dat er buiten Kṛṣṇa niets anders bestaat, is het niveau van vrede en vrijheid van angst.