één tienduizendste deel van het bovenste gedeelte van het
haarpunt. Het symptoom van de aanwezigheid van de ziel wordt waargenomen als
individueel bewustzijn. Zonder ziel zijn de lichamen dood
SRIMAD BHAGAVAD GITA ZOALS ZE IS, HOOFDSTUK 2, TEXT 17:
avināśi tu tad viddhi, yena sarvam idaṁ tatam
vināśam avyayasyāsya, na kaścit kartum arhati
avināśi tu tad viddhi, yena sarvam idaṁ tatam
vināśam avyayasyāsya, na kaścit kartum arhati
Woord-voor-woord-vertalingen:
avināśi
— onvergankelijk; tu
— maar; tat
— dat; viddhi
— weet dat; yena
— door wie; sarvam
— het hele lichaam; idam
— dit; tatam
— doordrongen; vināśam
— vernietiging; avyayasya
— van de onvergankelijke; asya
— ervan; na
kaścit
— niemand; kartum
— doen; arhati
— is in staat.
Vertaling:
Weet dat datgene waarvan het hele lichaam doordrongen is,
onvernietigbaar is. Niemand kan die onvergankelijke ziel vernietigen.
Uitleg:
Dit vers geeft verder inzicht in de werkelijke aard van de
ziel, die over het hele lichaam verspreid is. Iedereen kan begrijpen wat over
het hele lichaam verspreid is: bewustzijn. Iedereen is zich bewust van de pijn
en het plezier van bepaalde lichaamsdelen of van het hele lichaam. Deze
verspreiding van het bewustzijn is beperkt tot het eigen lichaam; de pijn en
het plezier van een bepaald lichaam zijn iemand anders onbekend. Ieder
afzonderlijk lichaam is daarom het omhulsel van een individuele ziel en de
aanwezigheid van de ziel wordt waargenomen als individueel bewustzijn.
De omvang van deze ziel wordt beschreven als het
tienduizendste deel van het uiterste puntje van een haar. De Śvetāśvatara
Upaniṣad (5.9) bevestigt dit:
bālāgra-śata-bhāgasya, śatadhā kalpitasya ca
bhāgo jīvaḥ sa vijñeyaḥ, sa cānantyāya kalpate
bhāgo jīvaḥ sa vijñeyaḥ, sa cānantyāya kalpate
‘Wanneer het uiterste puntje van een haar in honderd
deeltjes wordt gesplitst en elk van die deeltjes verder wordt gesplitst in weer
honderd deeltjes, dan is elk van die deeltjes de omvang van de spirituele
ziel.’ Hetzelfde wordt ook ergens anders gezegd:
keśāgra-śata-bhāgasya, śatāṁśaḥ sādṛśātmakaḥ
jīvaḥ sūkṣma-svarūpo ’yaṁ, saṅkhyātīto hi cit-kaṇaḥ
jīvaḥ sūkṣma-svarūpo ’yaṁ, saṅkhyātīto hi cit-kaṇaḥ
‘Er bestaan ontelbare spirituele atoomdeeltjes die een
omvang hebben van een tienduizendste deel van het uiterste puntje van een
haar.’
Het individuele deeltje, de spirituele ziel, is dus een
spiritueel atoom dat kleiner is dan materiële atomen, en er zijn ontelbaar veel
van zulke atomen. Deze uiterst kleine spirituele vonk is het basisprincipe van
het materiële lichaam, en de invloed van zo’n spirituele vonk wordt over het
hele lichaam verspreid zoals de invloed van het actieve bestanddeel van een
medicijn ook over het hele lichaam wordt verspreid. De uitstraling van de ziel
wordt over het hele lichaam gevoeld als bewustzijn en dat is het bewijs van de
aanwezigheid van de ziel. Iedere leek begrijpt dat het materiële lichaam minus
bewustzijn een lijk is en dit bewustzijn kan niet door enige materiële ingreep
in het lichaam worden opgewekt. Het bewustzijn ontstaat daarom niet uit welke
hoeveelheid verbindingen tussen materiële elementen dan ook, maar komt voort
uit de ziel.
In de Muṇḍaka Upaniṣad (3.1.9) wordt de omvang van
de atomisch kleine ziel verder uitgelegd:
eṣo ’ṇur ātmā cetasā veditavyo
yasmin prāṇaḥ pañcadhā saṁviveśa
prāṇaiś cittaṁ sarvam otaṁ prajānāṁ
yasmin viśuddhe vibhavaty eṣa ātmā
yasmin prāṇaḥ pañcadhā saṁviveśa
prāṇaiś cittaṁ sarvam otaṁ prajānāṁ
yasmin viśuddhe vibhavaty eṣa ātmā
‘De ziel heeft atomische afmetingen en kan door volmaakte
intelligentie worden waargenomen. Deze atomische ziel zweeft in de vijf
verschillende soorten lucht (prāṇa, apāna, vyāna, samāna
en udāna), ze bevindt zich in het hart en verspreidt haar invloed over
het materiële lichaam van de belichaamde levende wezens. Wanneer de ziel
gezuiverd is van de onzuiverheid van de vijf soorten materiële lucht, wordt
haar spirituele invloed zichtbaar.’ Het haṭha-yoga-systeem is ervoor
bedoeld om door verschillende zithoudingen de vijf soorten lucht te beheersen
die de zuivere ziel omringen — niet met het oog op materieel gewin, maar om de
minuscule ziel uit de verstrikking in de materiële sfeer te bevrijden.
De gesteldheid van de atomische ziel wordt dus in de hele
Vedische literatuur erkend en wordt in de praktijk ook direct ervaren door
ieder normaal mens. Alleen een krankzinnig persoon denkt dat deze atomische
ziel de alomtegenwoordige viṣṇu-tattva is.
De invloed van de atomische ziel kan over een heel lichaam
verspreid zijn. Volgens de Muṇḍaka Upaniṣad bevindt deze atomische ziel
zich in het hart van ieder levend wezen en omdat de omvang van de atomische
ziel het voorstellingsvermogen van de materialistische wetenschap te boven
gaat, beweren sommige wetenschappers dwaas genoeg dat de ziel niet bestaat. De
individuele atomische ziel bevindt zich beslist samen met de Superziel in het
hart, en alle energieën voor de lichaamsbewegingen komen daarom voort uit dit
gedeelte van het lichaam. De bloedlichaampjes, die zuurstof bij de longen
halen, krijgen hun energie van de ziel. Wanneer de ziel haar positie verlaat,
stopt de activiteit van het bloed, namelijk het opwekken van fusie. De medische
wetenschap aanvaardt het belang van de rode bloedlichaampjes, maar is niet in
staat om vast te stellen dat de ziel de bron van energie is. Maar de medische
wetenschap onderkent wel dat het hart de zetel is van alle energieën van het
lichaam.
Zulke atomische deeltjes van het spirituele geheel worden
vergeleken met moleculen zonlicht. In het zonlicht zijn ontelbare lichtgevende
moleculen aanwezig. Op dezelfde manier zijn de afzonderlijke deeltjes van de
Allerhoogste atomische vonken van de lichtstralen van de Allerhoogste Heer. Die
lichtstralen worden prabhā of hogere energie genoemd. Met andere
woorden, of men nu de Vedische kennis aanvaardt of de moderne wetenschap, men
kan het bestaan van de ziel in het lichaam niet ontkennen en de wetenschap van
de ziel wordt in de Bhagavad-gītā uitvoerig beschreven door de
Persoonlijkheid Gods Zelf.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten