woensdag 29 januari 2025

Geef de Nederlandse betekenis van het woord pradhāna. (5.10)

De totale manifestatie van de drie geaardheden van de materiële natuur, de materiële wereld, wordt pradhāna genoemd.


ब्रह्मण्याधाय कर्माणि सङ्गं त्यक्त्वा करोति य: ।
लिप्यते न स पापेन पद्मपत्रमिवाम्भसा ॥ १० ॥

brahmaṇy ādhāya karmāṇi saṅgaṁ tyaktvā karoti yaḥ
lipyate na sa pāpena padma-patram ivāmbhasā


Synoniemen

brahmaṇi — aan de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods; ādhāya — afstand doen van; karmāṇi — alle activiteiten; saṅgam — gehechtheid; tyaktvā — opgevend; karoti — verricht; yaḥ — wie; lipyate — wordt beïnvloed; na — nooit; saḥ — hij; pāpena — door zonde; padma-patram — een lotusblad; iva — zoals; ambhasā — door het water.


Vertaling

Wie zonder gehechtheid zijn plicht doet en de resultaten ervan afstaat aan de Allerhoogste Heer, wordt niet beïnvloed door zonde, zoals het blad van een lotus onaangeroerd blijft door water.


Betekenisverklaring

Brahmaṇi betekent hier ‘in Kṛṣṇa-bewustzijn’. De materiële wereld is de totale manifestatie van de drie hoedanigheden van de materiële natuur, technisch gezien pradhāna genoemd. De Vedische hymnen sarvaṁ hy etad brahma (Māṇḍūkya Upaniṣad 2), tasmād etad brahma nāma-rūpam annaṁ ca jāyate (Muṇḍaka Upaniṣad 1.2.10) en het vers in de Bhagavad-gītā (14.3) mama yonir mahad brahma, geven aan dat alles in de materiële wereld een manifestatie is van Brahman; hoewel de gevolgen verschillend gemanifesteerd zijn, zijn ze niet verschillend van de oorzaak.

In de Īśopaniṣad wordt gezegd dat alles in verband staat met het Allerhoogste Brahman, Kṛṣṇa, en dat alles daarom alleen Zijn eigendom is. Wie ervan doordrongen is dat alles aan Kṛṣṇa toebehoort, dat Hij de eigenaar van alles is en dat alles daarom in dienst van de Heer gebruikt moet worden, staat natuurlijk los van de resultaten van zijn activiteiten, of deze nu deugdzaam zijn of zondig. Zelfs iemands materiële lichaam, dat een geschenk is van de Heer voor het uitvoeren van een bepaald soort activiteit, kan worden gebruikt in Kṛṣṇa-bewustzijn. In dat geval kan het niet besmet worden door het karma voor zondige activiteiten, net zoals het blad van een lotus niet nat wordt, ook al bevindt het zich in het water. In de Gītā (3.30) zegt de Heer ook: mayi sarvāṇi karmāṇi sannyasya — ‘Wijd al je activiteiten aan Mij [Kṛṣṇa].’ De conclusie is dat iemand die niet Kṛṣṇa-bewust is, vanuit een levensbeschouwing handelt die gebaseerd is op het lichaam en de zintuigen. Maar wie Kṛṣṇa-bewust is, handelt vanuit het besef dat het lichaam het eigendom van Kṛṣṇa is en dat het daarom in Zijn dienst moet worden gebruikt.

TEXT 10

maandag 27 januari 2025

Beschrijf de houding van een toegewijde ten opzichte van een lang leven. (4.29)

Een Kṛṣṇa-bewust persoon beheerst vanzelf zijn zintuigen, omdat hij altijd bezig is met transcendentale liefdedienst aan de Heer. Zijn zintuigen, die altijd bezig zijn met het dienen van Kṛṣṇa, krijgen geen kans om met iets anders bezig te zijn. Aan het eind van zijn leven wordt hij daarom natuurlijkerwijs overgebracht naar het transcendentale niveau van Heer Kṛṣṇa; daarom doet hij geen moeite om zijn levensduur te verlengen. De Bhagavad-gītā (14.26) stelt dat hij onmiddellijk verheven wordt tot het niveau van bevrijding:

māṁ ca yo ’vyabhicāreṇa

bhakti-yogena sevate

sa guṇān samatītyaitān

brahma-bhūyāya kalpate

‘Wie bezig is met onvermengde devotionele dienst aan de Heer, ontstijgt de hoedanigheden van de materiële natuur en wordt onmiddellijk verheven tot het spirituele niveau.’

Een Kṛṣṇa-bewust persoon begint op het transcendentale niveau en hij bevindt zich voortdurend in dat bewustzijn. Hij valt daarom niet terug en uiteindelijk gaat hij zonder uitstel de woonplaats van de Heer binnen.

Het beoefenen van zelfbeheersing door te minderen met eten vindt vanzelf plaats wanneer men uitsluitend kṛṣṇa-prasāda eet, voedsel dat eerst aan de Heer is geofferd. Minder eten is zeer behulpzaam bij het beheersen van de zintuigen. Zonder het beheersen van de zintuigen is het onmogelijk om los te komen uit de materiële verstrikking.


अपाने जुह्वति प्राणं प्राणेऽपानं तथापरे ।
प्राणापानगती रुद्ध्वा प्राणायामपरायणाः ।
अपरे नियताहाराः प्राणान्प्राणेषु जुह्वति ॥ २९ ॥

apāne juhvati prāṇaṁ prāṇe ’pānaṁ tathāpare
prāṇāpāna-gatī ruddhvā prāṇāyāma-parāyaṇāḥ
apare niyatāhārāḥ prāṇān prāṇeṣu juhvati


Synoniemen

apāne — in de lucht die omlaag werkt; juhvati — offeren; prāṇam — de lucht die naar buiten werkt; prāṇe — in de lucht die naar buiten gaat; apānam — de lucht die omlaag gaat; tathā — en ook; apare — anderen; prāṇa — van de lucht die naar buiten gaat; apāna — en de lucht die omlaaggaat; gatī — de beweging; ruddhvā — tegenhoudend; prāṇa-āyāma — een toestand van diepe meditatie die teweeg is gebracht door het stoppen van de ademhaling; parāyaṇāḥ — daartoe geneigd; apare — anderen; niyata — door beheerst te hebben; āhārāḥ — eten; prāṇān — de uitgaande lucht; prāṇeṣu — in de uitgaande lucht; juhvati — offeren.


Vertaling

Weer anderen, die zich aangetrokken voelen tot de methode waarmee de adem kan worden beheerst om zo in een toestand van diepe meditatie te blijven, offeren de uitgaande beweging van de lucht in de binnengaande en de ingeademde lucht in de uitgeademde. Wanneer ze op die manier de ademhaling volledig stoppen, blijven ze uiteindelijk in een toestand van diepe meditatie. Anderen, die zich beperken in hun eten, offeren de uitgeademde lucht in die lucht zelf als een offergave.


Betekenisverklaring

Deze yogamethode om de adem te beheersen wordt prāṇāyāma genoemd en in het begin wordt het binnen het haṭha-yoga-systeem beoefend door verschillende zithoudingen aan te nemen. Al deze oefeningen worden aangeraden voor het beheersen van de zintuigen om vooruitgang te maken in spirituele bewustwording. Deze beoefening houdt in dat men de soorten lucht in het lichaam beheerst om op die manier hun stroomrichtingen om te draaien. De apāna-lucht gaat neerwaarts en de prāṇa-lucht opwaarts. De prāṇāyāma-yogī oefent het ademhalen in de tegengestelde richting, totdat de stromingen geneutraliseerd zijn in pūraka, evenwicht. Het offeren van de uitgeademde lucht in de ingeademde lucht word recaka genoemd. Wanneer de twee luchtstromen volledig gestopt zijn, spreekt men van kumbhaka-yoga. Door kumbhaka-yoga te beoefenen kan men zijn levensduur verlengen om perfectie te bereiken in spirituele bewustwording. De intelligente yogī is geïnteresseerd in het bereiken van perfectie in īīn leven, zonder te wachten op een volgende. Door kumbhaka-yoga te beoefenen, verlengen de yogī’s hun levensduur met vele, vele jaren.

Maar een Kṛṣṇa-bewust persoon beheerst vanzelf zijn zintuigen, omdat hij altijd bezig is met transcendentale liefdedienst aan de Heer. Zijn zintuigen, die altijd bezig zijn met het dienen van Kṛṣṇa, krijgen geen kans om met iets anders bezig te zijn. Aan het eind van zijn leven wordt hij daarom natuurlijkerwijs overgebracht naar het transcendentale niveau van Heer Kṛṣṇa; daarom doet hij geen moeite om zijn levensduur te verlengen. De Bhagavad-gītā (14.26) stelt dat hij onmiddellijk verheven wordt tot het niveau van bevrijding:

māṁ ca yo ’vyabhicāreṇa

bhakti-yogena sevate

sa guṇān samatītyaitān

brahma-bhūyāya kalpate

‘Wie bezig is met onvermengde devotionele dienst aan de Heer, ontstijgt de hoedanigheden van de materiële natuur en wordt onmiddellijk verheven tot het spirituele niveau.’

Een Kṛṣṇa-bewust persoon begint op het transcendentale niveau en hij bevindt zich voortdurend in dat bewustzijn. Hij valt daarom niet terug en uiteindelijk gaat hij zonder uitstel de woonplaats van de Heer binnen.

Het beoefenen van zelfbeheersing door te minderen met eten vindt vanzelf plaats wanneer men uitsluitend kṛṣṇa-prasāda eet, voedsel dat eerst aan de Heer is geofferd. Minder eten is zeer behulpzaam bij het beheersen van de zintuigen. Zonder het beheersen van de zintuigen is het onmogelijk om los te komen uit de materiële verstrikking.

TEXT 29

Wat krijgt materie die in elkaar past voor de zaak van de Absolute Waarheid terug? (4.24)

Materie die gebruikt wordt voor de Absolute Waarheid, herwint haar spirituele kwaliteit. Kṛṣṇa-bewustzijn is het proces dat het bewustzijn dat in illusie is, omzet naar Brahman of het Allerhoogste. Wanneer de geest volledig verzonken is in Kṛṣṇa-bewustzijn, spreekt men van samādhi of een toestand van diepe meditatie. Alles wat in zulk bewustzijn wordt gedaan, wordt yajña genoemd, een offer voor het Absolute. In die toestand van spiritueel bewustzijn worden degene die een bijdrage doet, de bijdrage, het proces van consumptie, degene die het offer leidt en het resultaat of het uiteindelijke voordeel — alles — één in het Absolute, het Allerhoogste Brahman. Dat is de methode van het Kṛṣṇa-bewustzijn.


ब्रह्मार्पणं ब्रह्म हविर्ब्रह्माग्न‍ौ ब्रह्मणा हुतम् ।
ब्रह्मैव तेन गन्तव्यं ब्रह्मकर्मसमाधिना ॥ २४ ॥

brahmārpaṇaṁ brahma havir brahmāgnau brahmaṇā hutam
brahmaiva tena gantavyaṁ brahma-karma-samādhinā


Synoniemen

brahma — van spirituele aard; arpaṇam — bijdrage; brahma — de Allerhoogste; haviḥ — boter; brahma — spirituele; agnau — in het consumerende vuur; brahmaṇā — door de spirituele ziel; hutam — geofferd; brahma — spiritueel koninkrijk; eva — zeker; tena — door hem; ganta-vyam — te worden bereikt; brahma — spiritueel; karma — in activiteiten; samādhinā — door volledig op te gaan.


Vertaling

Wie volledig opgaat in Kṛṣṇa-bewustzijn, zal zeker het spirituele koninkrijk bereiken, omdat hij zich volledig inzet voor spirituele activiteiten, waarvan de vervulling absoluut is en waarvan dat wat geofferd wordt van dezelfde spirituele aard is.


Betekenisverklaring

Hier wordt beschreven hoe activiteiten in Kṛṣṇa-bewustzijn iemand naar het uiteindelijke spirituele doel kunnen leiden. Er zijn verschillende Kṛṣṇa-bewuste activiteiten en ze zullen allemaal in de volgende verzen beschreven worden. Maar voorlopig wordt alleen het principe van Kṛṣṇa-bewustzijn beschreven. Een geconditioneerde ziel die verstrikt is in materiële onzuiverheid, zal zeker actief zijn in de materiële sfeer, maar ze moet uit zo’n omgeving zien weg te komen. Het proces waardoor de geconditioneerde ziel uit de materiële sfeer kan komen is Kṛṣṇa-bewustzijn. Bijvoorbeeld, een patiënt die door het gebruik van te veel melkproducten darmklachten heeft, wordt genezen door een ander melkproduct, namelijk yoghurt. De geconditioneerde ziel die in beslag wordt genomen door het materiële leven, kan worden genezen door Kṛṣṇa-bewustzijn, zoals hier in de Gītā uiteengezet wordt. Dit proces staat over het algemeen bekend als yajña of activiteiten (offers) die alleen bedoeld zijn om Viṣṇu, Kṛṣṇa, tevreden te stellen. Hoe meer de activiteiten van de materiële wereld Kṛṣṇa-bewust worden verricht, dat wil zeggen alleen voor Viṣṇu, des te meer raakt de hele omgeving gespiritualiseerd door volledige verdieping in Kṛṣṇa-bewustzijn.

Het woord ‘brahma’ (Brahman) betekent ‘spiritueel’. De Heer is spiritueel en de stralen van Zijn transcendentale lichaam worden brahmajyoti genoemd, Zijn spirituele gloed. Alles wat bestaat bevindt zich in die brahmajyoti, maar wanneer de jyoti bedekt is door illusie (māyā) of zinsbevrediging, dan wordt hij materieel genoemd. Deze materiële sluier kan in een keer worden weggenomen door Kṛṣṇa-bewustzijn; daarom zijn de offergave ter bevordering van het Kṛṣṇa-bewustzijn, dat wat een dergelijke offergave of bijdrage consumeert, het proces van consumptie, degene die een bijdrage doet en het resultaat — allemaal tezamen — Brahman, de Absolute Waarheid. Er is sprake van materie als de Absolute Waarheid bedekt is door māyā. Materie die gebruikt wordt voor de Absolute Waarheid, herwint haar spirituele kwaliteit. Kṛṣṇa-bewustzijn is het proces dat het bewustzijn dat in illusie is, omzet naar Brahman of het Allerhoogste. Wanneer de geest volledig verzonken is in Kṛṣṇa-bewustzijn, spreekt men van samādhi of een toestand van diepe meditatie. Alles wat in zulk bewustzijn wordt gedaan, wordt yajña genoemd, een offer voor het Absolute. In die toestand van spiritueel bewustzijn worden degene die een bijdrage doet, de bijdrage, het proces van consumptie, degene die het offer leidt en het resultaat of het uiteindelijke voordeel — alles — één in het Absolute, het Allerhoogste Brahman. Dat is de methode van het Kṛṣṇa-bewustzijn.

TEXT 24

Som de 12 mahājanas op. (4.16)

Brahmā, Śiva, Nārada, Manu, de Kumāra’s, Kapila, Prahlāda, Bhīṣma, Śukadeva Gosvāmī, Yamarāja, Janaka en Bali Mahārāja.


किं कर्म किमकर्मेति कवयोऽप्यत्र मोहिताः ।
तत्ते कर्म प्रवक्ष्यामि यज्ज्ञात्वा मोक्ष्यसेऽश‍ुभात् ॥ १६ ॥

kiṁ karma kim akarmeti kavayo ’py atra mohitāḥ
tat te karma pravakṣyāmi yaj jñātvā mokṣyase ’śubhāt


Synoniemen

kim — wat is; karma — activiteit; kim — wat is; akarma — inactiviteit; iti — zo; kavayaḥ — zij die intelligent zijn; api — ook; atra — wat dit betreft; mohitāḥ — zijn verward; tat — dat; te — aan jou; karma — activiteit; pravakṣyāmi — Ik zal uitleggen; yat — wat; jñātvā — wetend; mokṣyase — je zult bevrijd worden; aśubhāt — van tegenspoed.


Vertaling

Zelfs intelligente personen raken verward wanneer ze activiteit en inacti-viteit van elkaar proberen te onderscheiden. Ik zal je nu uitleggen wat activiteit is en wanneer je dit weet, zul je bevrijd zijn van alle ellende.


Betekenisverklaring

Kṛṣṇa-bewuste activiteiten moeten worden verricht in overeenstemming met het voorbeeld van voorgaande bonafide toegewijden. Dit wordt in het vijftiende vers aangeraden. Waarom zulke activiteiten niet onafhankelijk gedaan moeten worden, zal in de volgende tekst worden uitgelegd.

Om Kṛṣṇa-bewust te handelen moet men de leiding van geautoriseerde personen aanvaarden, die deel zijn van de opeenvolging van discipelen, zoals aan het begin van dit hoofdstuk is uitgelegd. Het proces van Kṛṣṇa-bewustzijn werd eerst beschreven aan de zonnegod, de zonnegod legde het aan zijn zoon Manu uit, Manu legde het uit aan zijn zoon Ikṣvāku en sinds dat verre verleden bestaat dit systeem nog altijd op aarde. Men moet daarom in de voetstappen van voorgaande gezaghebbende personen treden, die deel uitmaken van de opeenvolging van toegewijden. Doet iemand dat niet, dan zal zelfs de meest intelligente persoon verward raken over de standaardactiviteiten binnen het Kṛṣṇa-bewustzijn. Om deze reden besloot de Heer Arjuna rechtstreeks instructies te geven over het Kṛṣṇa-bewustzijn. Omdat de Heer rechtstreeks instructie gaf aan Arjuna, is iedereen die in het voetspoor van Arjuna volgt, zeker niet verward.

Er wordt gezegd dat niemand eenvoudig door onvolmaakte experimentele kennis kan bepalen wat de grondslagen van religie zijn. In feite kunnen de principes van religie alleen door de Heer Zelf worden bepaald. Dharmaṁ tu sākṣād bhagavat-praṇītam (Bhāg. 6.3.19). Niemand kan door onvolmaakte speculatie een religieus principe in het leven roepen. Men moet in de voetsporen volgen van grote gezaghebbende personen als Brahmā, Śiva, Nārada, Manu, de Kumāra’s, Kapila, Prahlāda, Bhīṣma, Śukadeva Gosvāmī, Yamarāja, Janaka en Bali Mahārāja. Niemand kan door mentale speculatie bepalen wat religie of zelf-realisatie is. Uit Zijn grondeloze genade voor Zijn toegewijden legt de Heer daarom rechtstreeks aan Arjuna uit wat activiteit en inactiviteit is. Alleen Kṛṣṇa-bewuste activiteiten kunnen iemand uit de verstrikking van het materiële bestaan bevrijden.

TEXT 16

Geef de modi die de vier divisies van de menselijke samenleving het meest beïnvloeden. (4.13)

De Heer is de schepper van alles. Alles komt voort uit Hem, alles wordt door Hem in stand gehouden en na de vernietiging verblijft alles in Hem. Hij is dus ook de schepper van de vier geledingen van de maatschappij, die begint met de intelligente klasse van mensen, die technisch gezien brāhmaṇa’s worden genoemd, omdat ze zich in de hoedanigheid goedheid bevinden. De volgende klasse is die van de bestuurders, die technisch gezien kṣatriya’s worden genoemd, omdat zij zich in de hoedanigheid hartstocht bevinden. De handelslieden, vaiśya’s genaamd, bevinden zich in een mengeling van de hoedanigheden hartstocht en onwetendheid, en de śūdra’s, de arbeiders, bevinden zich in de materiële hoedanigheid onwetendheid.

Hoewel Heer Kṛṣṇa de vier geledingen van de menselijke samenleving geschapen heeft, behoort Hijzelf tot geen van die geledingen, omdat Hij niet een van de geconditioneerde zielen is, van wie een deel de menselijke samenleving vormt. De menselijke samenleving is gelijk aan iedere andere samenleving van dieren, maar om de mens boven de status van dieren te verheffen, werden de bovenstaande geledingen door de Heer geschapen, zodat de mens op een systematische manier Kṛṣṇa-bewustzijn kan ontwikkelen.

De neiging tot een activiteit die een zeker persoon heeft, wordt bepaald door de hoedanigheden van de materiële natuur die hij verworven heeft. De symptomen van activiteit volgens de verschillende hoedanigheden van de materiële natuur worden in het achttiende hoofdstuk van dit boek beschreven. Maar iemand die Kṛṣṇa-bewust is, staat zelfs boven de brāhmaṇa’s. Hoewel brāhmaṇa’s van nature geacht worden kennis te hebben van Brahman, de Allerhoogste Absolute Waarheid, benaderen de meesten van hen alleen het onpersoonlijk Brahman-aspect van Heer Kṛṣṇa. Maar iemand die de beperkte kennis van de brāhmaṇa overstijgt en kennis heeft van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Heer Śrī Kṛṣṇa, wordt een Kṛṣṇa-bewust persoon, of met andere woorden, een vaiṣṇava.


चातुर्वर्ण्यं मया सृष्टं गुणकर्मविभागशः ।
तस्य कर्तारमपि मां विद्ध्यकर्तारमव्ययम् ॥ १३ ॥

cātur-varṇyaṁ mayā sṛṣṭaṁ guṇa-karma-vibhāgaśaḥ
tasya kartāram api māṁ viddhy akartāram avyayam


Synoniemen

cātuḥ-varṇyam — de vier geledingen van de menselijke samenleving; mayā — door Mij; sṛṣṭam — geschapen; guṇa — van kwaliteit; karma — en activiteit; vibhāgaśaḥ — met betrekking tot verdeling; tasya — daarvan; kartāram — de vader; api — hoewel; mām — Mij; viddhi — je kunt weten; akartāram — als degene die niet handelt; avyayam — onveranderlijk.


Vertaling

De vier geledingen van de menselijke samenleving zijn door Mij geschapen op grond van de drie hoedanigheden van de materiële natuur en de activiteiten die daarmee samengaan. Maar hoewel Ik de schepper van dit stelsel ben, moet je weten dat Ik uiteindelijk niet degene ben die handelt, omdat Ik onveranderlijk ben.


Betekenisverklaring

De Heer is de schepper van alles. Alles komt voort uit Hem, alles wordt door Hem in stand gehouden en na de vernietiging verblijft alles in Hem. Hij is dus ook de schepper van de vier geledingen van de maatschappij, die begint met de intelligente klasse van mensen, die technisch gezien brāhmaṇa’s worden genoemd, omdat ze zich in de hoedanigheid goedheid bevinden. De volgende klasse is die van de bestuurders, die technisch gezien kṣatriya’s worden genoemd, omdat zij zich in de hoedanigheid hartstocht bevinden. De handelslieden, vaiśya’s genaamd, bevinden zich in een mengeling van de hoedanigheden hartstocht en onwetendheid, en de śūdra’s, de arbeiders, bevinden zich in de materiële hoedanigheid onwetendheid.

Hoewel Heer Kṛṣṇa de vier geledingen van de menselijke samenleving geschapen heeft, behoort Hijzelf tot geen van die geledingen, omdat Hij niet een van de geconditioneerde zielen is, van wie een deel de menselijke samenleving vormt. De menselijke samenleving is gelijk aan iedere andere samenleving van dieren, maar om de mens boven de status van dieren te verheffen, werden de bovenstaande geledingen door de Heer geschapen, zodat de mens op een systematische manier Kṛṣṇa-bewustzijn kan ontwikkelen.

De neiging tot een activiteit die een zeker persoon heeft, wordt bepaald door de hoedanigheden van de materiële natuur die hij verworven heeft. De symptomen van activiteit volgens de verschillende hoedanigheden van de materiële natuur worden in het achttiende hoofdstuk van dit boek beschreven. Maar iemand die Kṛṣṇa-bewust is, staat zelfs boven de brāhmaṇa’s. Hoewel brāhmaṇa’s van nature geacht worden kennis te hebben van Brahman, de Allerhoogste Absolute Waarheid, benaderen de meesten van hen alleen het onpersoonlijk Brahman-aspect van Heer Kṛṣṇa. Maar iemand die de beperkte kennis van de brāhmaṇa overstijgt en kennis heeft van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Heer Śrī Kṛṣṇa, wordt een Kṛṣṇa-bewust persoon, of met andere woorden, een vaiṣṇava. Het Kṛṣṇa-bewustzijn omvat kennis van alle verschillende volkomen expansies van Kṛṣṇa: Rāma, Nṛsiṁha, Varāha enz. En net zoals Kṛṣṇa boven dit systeem van de vier geledingen van de menselijke samenleving staat, staat een Kṛṣṇa-bewust persoon ook boven alle geledingen van de menselijke samenleving, of we nu spreken over geledingen binnen de gemeenschap, het land of de soort.

TEXT 13

Wat is een pāṣaṇḍī? (4.12)

Er bestaat een groot misverstand over de goden of halfgoden van de materiële wereld, en minder intelligente mensen, die ondanks dat toch doorgaan voor grote geleerden, beschouwen die halfgoden als verschillende vormen van de Allerhoogste Heer. In werkelijkheid zijn de halfgoden geen verschillende vormen van God, maar verschillende integrerende deeltjes van God. God is īīn en de integrerende deeltjes zijn vele. De Veda’s zeggen nityo nityānām: God is īīn. Īśvaraḥ paramaḥ kṛṣṇaḥ. De Allerhoogste God is īīn — Kṛṣṇa — en de halfgoden zijn bekrachtigd om de materiële wereld te besturen. Deze halfgoden zijn allemaal levende wezens (nityānām) met verschillende machtsniveaus op het materiële vlak. Ze kunnen niet gelijk zijn aan de Allerhoogste God — Nārāyaṇa, Viṣṇu of Kṛṣṇa. Wie denkt dat God en de halfgoden zich op hetzelfde niveau bevinden, wordt een atheïst genoemd of een pāṣaṇḍī. Zelfs de grote halfgoden zoals Brahmā en Śiva kunnen niet vergeleken worden met de Allerhoogste Heer. Sterker nog, de Heer wordt vereerd door halfgoden als Brahmā en Śiva (śiva-viriñci-nutam). Maar vreemd genoeg zijn er veel menselijke leiders die vereerd worden door dwaze mensen die misleid zijn door antropomorfisme en zoömorfisme. Iha devatāḥ heeft betrekking op machtige personen of halfgoden in de materiële wereld. Maar Nārāyaṇa, Viṣṇu of Kṛṣṇa, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, behoort niet tot deze wereld. Hij staat boven of is ontstegen aan deze materiële schepping.


काङ्क्षन्तः कर्मणां सिद्धिं यजन्त इह देवता ।
क्षिप्रं हि मानुषे लोके सिद्धिर्भवति कर्मजा ॥ १२ ॥

kāṅkṣantaḥ karmaṇāṁ siddhiṁ yajanta iha devatāḥ
kṣipraṁ hi mānuṣe loke siddhir bhavati karma-jā


Synoniemen

kāṅkṣantaḥ — verlangend; karmaṇām — van resultaatgerichte activiteiten; siddhim — vervolmaking; yajante — ze vereren door offers; iha — in de materiële wereld; devatāḥ — de halfgoden; kṣipram — heel snel; hi — zeker; mānuṣe — in de menselijke samenleving; loke — in deze wereld; siddhiḥ — succes; bhavati — komt; karma-jā — van resultaatgerichte activiteit.


Vertaling

In deze wereld willen mensen succes hebben in hun resultaatgerichte activiteiten en daarom vereren ze de halfgoden. Natuurlijk krijgen ze in deze wereld al snel de resultaten van resultaatgerichte activiteiten.


Betekenisverklaring

Er bestaat een groot misverstand over de goden of halfgoden van de materiële wereld, en minder intelligente mensen, die ondanks dat toch doorgaan voor grote geleerden, beschouwen die halfgoden als verschillende vormen van de Allerhoogste Heer. In werkelijkheid zijn de halfgoden geen verschillende vormen van God, maar verschillende integrerende deeltjes van God. God is īīn en de integrerende deeltjes zijn vele. De Veda’s zeggen nityo nityānām: God is īīn. Īśvaraḥ paramaḥ kṛṣṇaḥ. De Allerhoogste God is īīn — Kṛṣṇa — en de halfgoden zijn bekrachtigd om de materiële wereld te besturen. Deze halfgoden zijn allemaal levende wezens (nityānām) met verschillende machtsniveaus op het materiële vlak. Ze kunnen niet gelijk zijn aan de Allerhoogste God — Nārāyaṇa, Viṣṇu of Kṛṣṇa. Wie denkt dat God en de halfgoden zich op hetzelfde niveau bevinden, wordt een atheïst genoemd of een pāṣaṇḍī. Zelfs de grote halfgoden zoals Brahmā en Śiva kunnen niet vergeleken worden met de Allerhoogste Heer. Sterker nog, de Heer wordt vereerd door halfgoden als Brahmā en Śiva (śiva-viriñci-nutam). Maar vreemd genoeg zijn er veel menselijke leiders die vereerd worden door dwaze mensen die misleid zijn door antropomorfisme en zoömorfisme.

Iha devatāḥ heeft betrekking op machtige personen of halfgoden in de materiële wereld. Maar Nārāyaṇa, Viṣṇu of Kṛṣṇa, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, behoort niet tot deze wereld. Hij staat boven of is ontstegen aan deze materiële schepping. Zelfs Śrīpāda Śaṅkarācārya, de leider van de impersonalisten, stelt dat Nārāyaṇa, Kṛṣṇa, verheven is boven deze materiële schepping. Maar dwaze mensen (hṛta-jñāna) vereren de halfgoden omdat ze onmiddellijke resultaten willen. Ze krijgen hun resultaten, maar weten niet dat de resultaten die ze op die manier verkregen hebben, tijdelijk zijn en bedoeld voor minder intelligente personen. Een intelligent persoon is Kṛṣṇa-bewust en voor hem is het niet noodzakelijk om de onbeduidende halfgoden te vereren voor wat onmiddellijk en tijdelijk voordeel.

De halfgoden van de materiële wereld zullen net als hun aanbidders met de vernietiging van de materiële wereld verdwijnen. De gunsten van de halfgoden zijn materieel en tijdelijk. Zowel de materiële werelden als hun inwoners, met inbegrip van de halfgoden en hun aanbidders, zijn luchtbellen in de kosmische oceaan. Maar in deze wereld is de menselijke samenleving verzot op tijdelijke dingen, zoals materiële weelde in de vorm van land, familie en plezierige persoonlijke eigendommen. Om zulke tijdelijke dingen te krijgen, aanbidden mensen de halfgoden of machtige persoonlijkheden in de menselijke samenleving. Wanneer iemand in de regering de positie van minister krijgt door het aanbidden van een politiek leider, dan beschouwt hij dat als een grote gunst. Ze gaan daarom allemaal door het stof voor de zogenaamde leiders of ‘hoge pieten’ om zo tijdelijke gunsten te krijgen, die ze dan inderdaad ook krijgen. Zulke dwaze mensen zijn niet geïnteresseerd in het Kṛṣṇa-bewustzijn als de permanente oplossing voor de ontberingen van het materiële bestaan. Ze jagen allemaal zinsbevrediging na en om daarvoor wat faciliteiten te krijgen, zijn ze geneigd de bekrachtigde levende wezens te aanbidden die halfgoden genoemd worden. Dit vers geeft aan dat mensen zelden geïnteresseerd zijn in Kṛṣṇa-bewustzijn. Ze zijn gewoonlijk geïnteresseerd in materieel plezier en aanbidden daarvoor een machtig levend wezen.

TEXT 12

Som de acht stappen op van śraddhā naar prema. (4.10)

In de Bhakti-rasāmṛta-sindhu (1.4.15-16), de wetenschap van devotionele dienst, staat:

ādau śraddhā tataḥ sādhu-
saṅgo ’tha bhajana-kriyā
tato ’nartha-nivṛttiḥ syāt
tato niṣṭhā rucis tataḥ
athāsaktis tato bhāvas
tataḥ premābhyudañcati
sādhakānām ayaṁ premṇaḥ
prādurbhāve bhavet kramaḥ

‘In het begin moet men een voorafgaand verlangen hebben naar zelfrealisatie.
Dat zal iemand tot het niveau brengen waarop hij probeert om te gaan met personen die spiritueel gevorderd zijn.
In het volgende stadium wordt iemand geïnitieerd door een verheven spiritueel leraar en onder zijn begeleiding begint de beginnende toegewijde aan het proces van devotionele dienst.
Door devotionele dienst te verrichten onder begeleiding van de spiritueel leraar, raakt iemand vrij van alle materiële gehechtheid,
wordt hij stabiel in zelfrealisatie en
krijgt hij smaak voor het horen over de Absolute Persoonlijkheid Gods, Śrī Kṛṣṇa.
Deze smaak brengt iemand verder tot gehechtheid aan Kṛṣṇa-bewustzijn, die zich ontwikkelt tot bhāva, het stadium voorafgaand aan transcendentale liefde voor God.
Werkelijke liefde voor God wordt prema genoemd, de hoogste volmaaktheid van het leven.’


वीतरागभयक्रोधा मन्मया मामुपाश्रिताः ।
बहवो ज्ञानतपसा पूता मद्भ‍ावमागताः ॥ १० ॥

vīta-rāga-bhaya-krodhā man-mayā mām upāśritāḥ
bahavo jñāna-tapasā pūtā mad-bhāvam āgatāḥ


Synoniemen

vīta — bevrijd van; rāga — gehechtheid; bhaya — angst; krodhāḥ — en woede; mat-mayā — helemaal in Mij; mām — in Mij; upāśritāḥ — zich volledig bevindend; bahavaḥ — veel; jñāna — van kennis; tapasā — door de ascese; pūtāḥ — gezuiverd; mat-bhāvam — transcendentale liefde voor Mij; āgatāḥ — bereikten.


Vertaling

Door vrij te zijn van gehechtheid, angst en woede, door volledig van Mij vervuld te zijn en door hun toevlucht bij Mij te zoeken, werden er in het verleden zeer veel personen gezuiverd door kennis over Mij en zo hebben ze allemaal transcendentale liefde voor Mij bereikt.


Betekenisverklaring

Zoals hierboven beschreven werd, is het voor iemand die te zeer gehecht is aan materiële dingen moeilijk om het persoonlijk wezen van de Allerhoogste Absolute Waarheid te begrijpen. Over het algemeen gaan mensen die gehecht zijn aan de materialistische levensopvatting zo op in het materialisme, dat het voor hen nagenoeg onmogelijk is om te begrijpen hoe de Allerhoogste een persoon kan zijn. Zulke materialisten kunnen zich niet eens voorstellen dat er zoiets is als een transcendentaal lichaam dat onvergankelijk, vol kennis en eeuwig gelukzalig is. In de materialistische opvatting is het lichaam vergankelijk, vol onwetendheid en volslagen ellendig. Over het algemeen houden mensen er daarom ditzelfde idee op na wanneer ze informatie krijgen over de persoonlijke gedaante van de Heer. Voor zulke materialistische mensen is de vorm van de gigantische materiële manifestatie het allerhoogste. Als gevolg daarvan beschouwen ze de Allerhoogste als iets onpersoonlijks, en omdat ze zo in beslag genomen worden door materie, is het idee van het behouden van de persoonlijkheid na de bevrijding voor hen beangstigend. Wanneer ze de kennis krijgen dat het spirituele leven ook persoonlijk is en dat er ook individualiteit bestaat, worden ze bang om opnieuw personen te worden en daarom geven ze vanzelfsprekend de voorkeur aan een soort eenwording met de onpersoonlijke leegte. Ze vergelijken het levend wezen meestal met luchtbellen die opgaan in de oceaan. Dat is de allerhoogste perfectie qua spiritueel bestaan die zonder een individuele persoonlijkheid te bereiken valt. Dit is een beangstigende bestaanstoestand, zonder volmaakte kennis van spiritueel leven.

Verder zijn er veel personen die helemaal niets van een spiritueel bestaan begrijpen. Verward door zoveel theorieën en door de tegenstrijdigheden in verschillende soorten van filosofische speculatie, zijn ze vol afkeer geraakt of kwaad geworden en zijn ze tot de dwaze conclusie gekomen dat er geen allerhoogste oorzaak is en dat alles uiteindelijk leegte is. Zulke mensen bevinden zich in een ziekelijke levenstoestand.

Sommige mensen zijn te gehecht aan de materiële wereld en besteden daarom geen aandacht aan het spirituele leven; sommigen van hen willen opgaan in de allerhoogste spirituele oorzaak, en sommigen van hen verwerpen alles, omdat ze uit hopeloosheid boos zijn op allerlei soorten spirituele speculaties. Deze laatste groep zoekt zijn toevlucht in een of ander bedwelmend middel en de hallucinaties die daardoor worden teweeggebracht, worden soms beschouwd als spirituele visioenen.

Men moet zich bevrijden van deze drie toestanden van gehechtheid aan de materiële wereld: verwaarlozing van het spirituele leven, angst voor een spirituele persoonlijke identiteit en het concept van een leegte dat voortkomt uit frustraties in het leven. Om vrij te raken van die vormen van de materialistische levensopvatting, moet men onder begeleiding van een bonafide spiritueel leraar volledig zijn toevlucht nemen tot de Heer en de discipline en regulerende principes van een leven van toewijding volgen. Het hoogste stadium van het toegewijde leven is bhāva, transcendentale liefde voor God.

In de Bhakti-rasāmṛta-sindhu (1.4.15-16), de wetenschap van devotionele dienst, staat:

ādau śraddhā tataḥ sādhu-

saṅgo ’tha bhajana-kriyā

tato ’nartha-nivṛttiḥ syāt

tato niṣṭhā rucis tataḥ

athāsaktis tato bhāvas

tataḥ premābhyudañcati

sādhakānām ayaṁ premṇaḥ

prādurbhāve bhavet kramaḥ

‘In het begin moet men een voorafgaand verlangen hebben naar zelfrealisatie. Dat zal iemand tot het niveau brengen waarop hij probeert om te gaan met personen die spiritueel gevorderd zijn. In het volgende stadium wordt iemand geïnitieerd door een verheven spiritueel leraar en onder zijn begeleiding begint de beginnende toegewijde aan het proces van devotionele dienst. Door devotionele dienst te verrichten onder begeleiding van de spiritueel leraar, raakt iemand vrij van alle materiële gehechtheid, wordt hij stabiel in zelfrealisatie en krijgt hij smaak voor het horen over de Absolute Persoonlijkheid Gods, Śrī Kṛṣṇa. Deze smaak brengt iemand verder tot gehechtheid aan Kṛṣṇa-bewustzijn, die zich ontwikkelt tot bhāva, het stadium voorafgaand aan transcendentale liefde voor God. Werkelijke liefde voor God wordt prema genoemd, de hoogste volmaaktheid van het leven.’

In het stadium van prema is iemand constant bezig met transcendentale liefdedienst aan de Heer. Door het geleidelijke proces van devotionele dienst, onder begeleiding van de bonafide spiritueel leraar, kan iemand het hoogste niveau bereiken, waarop men vrij is van alle materiële gehechtheid, van de angst voor een individuele spirituele persoonlijkheid en van de frustraties die uitmonden in de filosofie van de leegte. Dan kan men uiteindelijk de woonplaats van de Heer bereiken.

TEXT 10

zondag 26 januari 2025

Som de zes soorten avatāra’s op. (4.8)

Er zijn verschillende soorten avatāra’s, zoals puruṣāvatāra’s, guṇāvatāra’s, līlāvatāra’s, śakty-āveśa-avatāra’s, manvantara-avatāra’s en yugāvatāra’s, en ze verschijnen allemaal op schema over het hele universum. Maar Kṛṣṇa is de oorspronkelijke Heer, de bron van alle avatāra’s. Heer Śrī Kṛṣṇa daalt neer met het specifieke doel om het leed van de zuivere toegewijden weg te nemen, die er sterk naar verlangen om Hem te zien tijdens Zijn oorspronkelijke vermaak in Vṛndāvana. Het voornaamste doel van de Kṛṣṇa-avatāra is om Zijn zuivere toegewijden tevreden te stellen.

De Heer zegt dat Hij Zelf in ieder tijdperk incarneert. Dit betekent dat Hij ook in Kali-yuga incarneert. Zo zegt het Śrīmad-Bhāgavatam dat de incarnatie voor Kali-yuga Heer Caitanya Mahāprabhu is, die de verering van Kṛṣṇa verspreidde door de saṅkīrtana-beweging (het gezamenlijk chanten van de heilige namen) en die het Kṛṣṇa-bewustzijn over heel India heeft verspreid. Hij voorspelde dat deze saṅkīrtana-cultuur over de hele wereld verspreid zou worden, van stad tot stad en van dorp tot dorp.


परित्राणाय साधुनां विनाशाय च दुष्कृताम् ।
धर्मसंस्थानार्थाय सम्भवामि युगे युगे ॥ ८ ॥

paritrāṇāya sādhūnāṁ vināśāya ca duṣkṛtām
dharma-saṁsthāpanārthāya sambhavāmi yuge yuge


Synoniemen

paritrāṇāya — voor de bevrijding; sādhūnām — van de toegewijden; vināśāya — voor de vernietiging; ca — en; duṣkṛtām — van kwaadaardige personen; dharma — religieuze principes; saṁsthāpana-arthāya — om te herstellen; sambhavāmi — verschijn Ik; yuge — tijdperk; yuge — na tijdperk.


Vertaling

Om de toegewijden te bevrijden en kwaadaardige personen te verdelgen en ook om de religieuze principes te herstellen, verschijn Ik Zelf, tijdperk na tijdperk.


Betekenisverklaring

Volgens de Bhagavad-gītā is een sādhu (een heilige) iemand die Kṛṣṇa-bewust is. Iemand mag dan ongodsdienstig lijken, maar als hij alle kwalificaties van het Kṛṣṇa-bewustzijn volledig bezit, moet hij als een sādhu worden beschouwd. Het woord ‘duṣkṛtām’ heeft echter betrekking op hen die niets om het Kṛṣṇa-bewustzijn geven. Zulke kwaadaardige personen of duṣkṛtām worden beschreven als dwazen en als de laagsten onder de mensen, ook al onderscheiden ze zich doordat ze werelds onderwijs hebben genoten. Wie zich daarentegen voor honderd procent inzet in Kṛṣṇa-bewustzijn, wordt aanvaard als een sādhu, ook al is hij niet geleerd en evenmin bijzonder ontwikkeld.

Wat betreft de atheïsten, voor de Allerhoogste Heer is het niet nodig om Zelf te verschijnen om hen te vernietigen, zoals Hij deed voor de demonen Rāvaṇa en Kaṁsa. De Heer heeft veel tussenpersonen die heel goed in staat zijn om demonen te verslaan. Maar de Heer daalt vooral neer om de toegewijden gerust te stellen, die altijd door demonische personen worden gekweld. De demon kwelt de toegewijde ook al is die zijn familielid. Hoewel Prahlāda Mahārāja de zoon was van Hiraṇyakaśipu, werd hij toch door zijn vader vervolgd, en hoewel Devakī, de moeder van Kṛṣṇa, de zuster van Kaṁsa was, werden zij en haar echtgenoot Vasudeva vervolgd, alleen omdat Kṛṣṇa uit hen geboren zou worden. Kṛṣṇa verscheen dus voornamelijk om Devakī te bevrijden en in mindere mate om Kaṁsa te doden, maar de twee handelingen werden tegelijkertijd uitgevoerd. Er wordt hier daarom gezegd dat de Heer in verschillende incarnaties verschijnt om de toegewijden te bevrijden en de demonische, kwaadaardige personen te verdelgen.

In het Caitanya-caritāmṛta van Kṛṣṇadāsa Kavirāja worden deze incarnatieprincipes in de volgende verzen (Madhya 20.263-264) samengevat:

sṛṣṭi-hetu yei mūrti prapañce avatare

sei īśvara-mūrti ‘avatāra’ nāma dhare

māyātīta paravyome sabāra avasthāna

viśve avatari’ dhare ‘avatāra’ nāma

‘De avatāra, de incarnatie van de Godheid, daalt neer uit het koninkrijk van God naar de materiële wereld om te scheppen. De bepaalde vorm van de Persoonlijkheid Gods die neerdaalt wordt een ‘incarnatie’ of ‘avatāra’ genoemd. Zulke incarnaties bevinden zich in de spirituele wereld, het koninkrijk van God. Wanneer zij naar de materiële wereld neerdalen, worden ze ‘avatāra’ genoemd.’

Er zijn verschillende soorten avatāra’s, zoals puruṣāvatāra’s, guṇāvatāra’s, līlāvatāra’s, śakty-āveśa-avatāra’s, manvantara-avatāra’s en yugāvatāra’s, en ze verschijnen allemaal op schema over het hele universum. Maar Kṛṣṇa is de oorspronkelijke Heer, de bron van alle avatāra’s. Heer Śrī Kṛṣṇa daalt neer met het specifieke doel om het leed van de zuivere toegewijden weg te nemen, die er sterk naar verlangen om Hem te zien tijdens Zijn oorspronkelijke vermaak in Vṛndāvana. Het voornaamste doel van de Kṛṣṇa-avatāra is om Zijn zuivere toegewijden tevreden te stellen.

De Heer zegt dat Hij Zelf in ieder tijdperk incarneert. Dit betekent dat Hij ook in Kali-yuga incarneert. Zo zegt het Śrīmad-Bhāgavatam dat de incarnatie voor Kali-yuga Heer Caitanya Mahāprabhu is, die de verering van Kṛṣṇa verspreidde door de saṅkīrtana-beweging (het gezamenlijk chanten van de heilige namen) en die het Kṛṣṇa-bewustzijn over heel India heeft verspreid. Hij voorspelde dat deze saṅkīrtana-cultuur over de hele wereld verspreid zou worden, van stad tot stad en van dorp tot dorp. Heer Caitanya wordt in de vertrouwelijke gedeelten van de geopenbaarde teksten, zoals de upaniṣads, het Mahābhārata en het Bhāgavatam, niet rechtstreeks maar op een verborgen manier beschreven als de incarnatie van Kṛṣṇa, de Persoonlijkheid Gods. De toegewijden van Heer Kṛṣṇa voelen zich erg aangetrokken tot de saṅkīrtana-beweging van Heer Caitanya. Deze avatāra van de Heer doodt de kwaadaardige personen niet, maar bevrijdt hen door Zijn grondeloze genade.

TEXT 8

De Gītā werd door de Heer tot Vivasvān gesproken, tenminste hoeveel jaar geleden? (4.1)

ten minste 120.400.000 jaar geleden


श्रीभगवानुवाच
इमं विवस्वते योगं प्रोक्तवानहमव्ययम् ।
विवस्वान्मनवे प्राह मनुरिक्ष्वाकवेऽब्रवीत् ॥ १ ॥

śrī-bhagavān uvāca
imaṁ vivasvate yogaṁ proktavān aham avyayam
vivasvān manave prāha manur ikṣvākave ’bravīt


Synoniemen

śrī-bhagavān uvāca — de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zei; imam — deze; vivasvate — aan de zonnegod; yogam — de wetenschap over iemands relatie met de Allerhoogste; proktavān — onderwees; aham — Ik; avyayam — onvergankelijk; vivasvān — Vivasvān (de naam van de zonnegod); manave — aan de vader van de mensheid (genaamd Vaivasvata); prāha — vertelde; manuḥ — de vader van de mensheid; ikṣvākave — aan koning Ikṣvāku; abravīt — zei.


Vertaling

De Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Heer Śrī Kṛṣṇa, zei: Ik onderwees deze onvergankelijke wetenschap van yoga aan de zonnegod Vivasvān en Vivasvān onderwees haar aan Manu, de vader van de mensheid, die haar op zijn beurt aan Ikṣvāku onderwees.


Betekenisverklaring

In dit vers vinden we de geschiedenis van de Bhagavad-gītā, die teruggaat tot een ver verleden toen ze werd overgedragen aan de koninklijke orde van alle planeten, beginnend bij de zonneplaneet. De koningen van alle planeten hebben vooral de taak om de bewoners te beschermen. Om in staat te zijn over de burgers te regeren en ze te beschermen tegen materiële gebondenheid door lust, moet de koninklijke orde de wetenschap van de Bhagavad-gītā begrijpen. Het menselijk leven is bedoeld om spirituele kennis te cultiveren in een eeuwige relatie met de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods en de leidinggevende figuren van alle landen en alle planeten hebben de plicht om deze les op de bewoners over te brengen door middel van onderwijs, cultuur en devotie. Met andere woorden, de leidinggevende personen van alle landen hebben de taak om de wetenschap van het Kṛṣṇa-bewustzijn te verspreiden, zodat de mensen hun voordeel kunnen doen met deze grote wetenschap en gebruik kunnen maken van de menselijke levensvorm, die de goede gelegenheid biedt het pad naar succes te volgen.

In dit tijdperk is Vivasvān de koning van de zonneplaneet, die de oorsprong van alle planeten in het universum is. In de Brahma-saṁhitā (5.52) staat:

yac-cakṣur eṣa savitā sakala-grahāṇāṁ

rājā samasta-sura-mūrtir aśeṣa-tejāḥ

yasyājñayā bhramati sambhṛta-kāla-cakro

govindam ādi-puruṣaṁ tam ahaṁ bhajāmi

Heer Brahmā zegt: ‘Ik aanbid de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Govinda [Kṛṣṇa], die de oorspronkelijke persoon is en op Wiens gezag de koning van de planeten, de zon, een immense energie en hitte uitstraalt. De zon vertegenwoordigt het oog van de Heer en doorloopt haar baan uit gehoorzaamheid aan Zijn bevel.’

De zon is de koning van de planeten en de zonnegod (de huidige wordt Vivasvān genoemd) bestuurt de zonneplaneet, die alle andere planeten beheerst door hen van licht en warmte te voorzien. Zij draait rond op bevel van Kṛṣṇa en Heer Kṛṣṇa maakte Vivasvān tot Zijn eerste discipel, zodat deze de wetenschap van de Bhagavad-gītā zou begrijpen. De Gītā is dus geen theoretische verhandeling voor de onbeduidende, wereldse geleerde, maar een standaardwerk van kennis dat al sinds onheuglijke tijden wordt overgedragen.

In het Mahābhārata (Śānti-parva 348.51-52) kunnen we de geschiedenis van de Gītā als volgt nagaan:

tretā-yugādau ca tato

vivasvān manave dadau

manuś ca loka-bhṛty-arthaṁ

sutāyekṣvākave dadau

ikṣvākuṇā ca kathito

vyāpya lokān avasthitaḥ

‘Aan het begin van het tijdperk dat bekendstaat als Tretā-yuga, werd de wetenschap van de relatie met de Allerhoogste door Vivasvān aan Manu gegeven. Manu, die de vader van de mensheid is, gaf ze aan zijn zoon Mahārāja Ikṣvāku, de koning van deze aarde en de voorvader van de Raghu-dynastie waarin Heer Rāmacandra verscheen.’

Dit betekent dat de Bhagavad-gītā al vanaf de tijd van Mahārāja Ikṣvāku in de menselijke samenleving bestaat.

Op het ogenblik hebben we van de 432.000 jaar dat het Kali-yuga duurt, vijfduizend jaar achter de rug. Daarvoor was het Dvāpara-yuga (800.000 jaar) en daarvoor Tretā-yuga (1.200.000 jaar); dus zo’n 2.005.000 jaar geleden sprak Manu de Bhagavad-gītā tot zijn discipel en zoon Mahārāja Ikṣvāku, de koning van de planeet aarde. Het tijdperk van de huidige Manu wordt berekend op zo’n 305.300.000 jaar, waarvan er 120.400.000 verstreken zijn. Wanneer we aanvaarden dat de Heer de Gītā vóór de geboorte van Manu tot Zijn discipel Vivasvān, de zonnegod, sprak, dan kan de ruwe schatting gemaakt worden dat de Gītā ten minste 120.400.000 jaar geleden gesproken werd, en in de menselijke samenleving bestaat ze al zo’n twee miljoen jaar. Zo’n vijfduizend jaar geleden sprak de Heer de Gītā opnieuw, ditmaal tot Arjuna. Dat is de ruwe schatting van de geschiedenis van de Gītā volgens de Gītā zelf of volgens de opvatting van de spreker, Heer Śrī Kṛṣṇa. Ze werd tot de zonnegod Vivasvān gesproken, omdat hij ook een kṣatriya is en de vader van alle sūrya-vaṁśa kṣatriya’s, de kṣatriya’s die afstammelingen zijn van de zonnegod.

Omdat de Bhagavad-gītā even goed is als de Veda’s, aangezien ze door de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods gesproken werd, is deze kennis apauruṣeya, bovenmenselijk. Omdat de Vedische instructies worden aanvaard zoals ze zijn, zonder menselijke interpretaties, moet ook de Gītā zonder wereldse interpretatie aanvaard worden. Wereldse redetwisters kunnen op hun eigen manier over de Gītā theoretiseren, maar dat is niet de Bhagavad-gītā zoals ze is. De Bhagavad-gītā moet daarom aanvaard worden zoals ze is, in de opeenvolging van discipelen, en in dit vers wordt beschreven dat de Heer tot de zonnegod sprak, de zonnegod sprak tot zijn zoon Manu en Manu sprak tot zijn zoon Ikṣvāku.

Bhagavad-gītā zoals ze is 4.1

zaterdag 25 januari 2025

Som de drie zitplaatsen van lust op. (3.40)

De zintuigen, de geest en de intelligentie


इन्द्रियाणि मनो बुद्धिरस्याधिष्ठानमुच्यते ।
एतैर्विमोहयत्येष ज्ञानमावृत्य देहिनम् ॥ ४० ॥

indriyāṇi mano buddhir asyādhiṣṭhānam ucyate
etair vimohayaty eṣa jñānam āvṛtya dehinam


Synoniemen

indriyāṇi — de zintuigen; manaḥ — de geest; buddhiḥ — de intelligentie; asya — van deze lust; adhiṣṭhānam — zetel; ucyate — wordt genoemd; etaiḥ — door al deze; vimohayati — verbijsterd; eṣaḥ — deze lust; jñānam — kennis; āvṛtya — bedekken; dehinam — van de belichaamde.


Vertaling

De zintuigen, de geest en de intelligentie zijn de zetels van deze lust, die de werkelijke kennis van het levend wezen bedekt en het daardoor in verwarring brengt.


Betekenisverklaring

De vijand heeft verschillende strategische posities ingenomen in het lichaam van de geconditioneerde ziel en Heer Kṛṣṇa geeft aan wat die posities zijn, zodat iemand die de vijand wil verslaan, weet waar deze te vinden is. De geest is het centrum van alle activiteiten van de zintuigen en wanneer we over zinsobjecten horen, wordt de geest over het algemeen een vergaarbak van allerlei ideeën voor zinsbevrediging; de geest en de zintuigen worden hierdoor de plaatsen waar lust zich ophoudt. Daarna wordt de intelligentie de hoofdplaats van zulke zinnelijke neigingen. De intelligentie grenst direct aan de ziel en wanneer ze vol lust is, zorgt de intelligentie ervoor dat de ziel het vals ego verwerft en zich identificeert met materie en dus ook met de geest en de zintuigen.

De ziel raakt verslaafd aan het genieten van de materiële zintuigen en verwart dit met werkelijk geluk. Deze misidentificatie van de ziel wordt in het Śrīmad-Bhāgavatam (10.84.13) zeer goed uitgelegd:

yasyātma-buddhiḥ kuṇape tri-dhātuke

sva-dhīḥ kalatrādiṣu bhauma ijya-dhīḥ

yat-tīrtha-buddhiḥ salile na karhicij

janeṣv abhijñeṣu sa eva go-kharaḥ

‘Een menselijk wezen dat zichzelf identificeert met het lichaam dat uit drie elementen bestaat, dat de bijproducten van het lichaam als zijn verwanten beschouwt, dat het land waarin hij is geboren als vererenswaardig beschouwt en dat alleen maar naar een heilige plaats gaat om een bad te nemen, in plaats van er personen te ontmoeten die transcendentale kennis hebben, moet worden beschouwd als een ezel of een koe.’

Bg 3.40

Geef de Nederlandse betekenis van nitya-vairiṇā (3.39)

nitya-vairiṇā — door de eeuwige vijand;


आवृतं ज्ञानमेतेन ज्ञानिनो नित्यवैरिणा ।
कामरूपेण कौन्तेय दुष्पूरेणानलेन च ॥ ३९ ॥

āvṛtaṁ jñānam etena jñānino nitya-vairiṇā
kāma-rūpeṇa kaunteya duṣpūreṇānalena ca


Synoniemen

āvṛtam — verhuld; jñānam — zuiver bewustzijn; etena — hierdoor; jñāninaḥ — van de kenner; nitya-vairiṇā — door de eeuwige vijand; kāma-rūpeṇa — in de vorm van lust; kaunteya — o zoon van Kuntī; duṣpūreṇa — onverzadigbaar; analena — door het vuur; ca — ook.


Vertaling

Zo raakt het zuivere bewustzijn van het wijze levend wezen verhuld door zijn eeuwige vijand in de vorm van lust, die onverzadigbaar is en brandt als vuur.


Betekenisverklaring

In de Manu-smṛti wordt gezegd dat lust door geen enkele hoeveelheid zinsbevrediging bevredigd kan worden, net zoals vuur nooit geblust kan worden door het voortdurend van brandstof te voorzien. In de materiële wereld is seks het centrum van alle activiteiten en daarom wordt de materiële wereld maithunya-āgāra genoemd, de keten van seksualiteit. Zoals criminelen in een gewone gevangenis achter tralies worden gehouden, zo worden de criminelen die ongehoorzaam zijn aan de wetten van de Heer, geketend door seksualiteit.

De vooruitgang van de materiële beschaving op basis van zinsbevrediging betekent het verlengen van de tijdsduur van het materiële bestaan van het levend wezen. Deze lust is daarom het symbool van onwetendheid die het levend wezen in de materiële wereld houdt. Het kan zijn dat men een zeker geluksgevoel ervaart wanneer men zijn zintuigen bevredigt, maar dit zogenaamde geluk is in de diepste zin de ergste vijand van de levensgenieter.

Bg 3.39

Geef de Nederlandse betekenis van nirāśīr nirmamo (3.30)

nirāśīḥ — zonder verlangen naar winst; nirmamaḥ — zonder eigenaarschap;


मयि सर्वाणि कर्माणि सन्न्यस्याध्यात्मचेतसा ।
निराशीर्निर्ममो भूत्वा युध्यस्व विगतज्वरः ॥ ३० ॥

mayi sarvāṇi karmāṇi sannyasyādhyātma-cetasā
nirāśīr nirmamo bhūtvā yudhyasva vigata-jvaraḥ


Synoniemen

mayi — aan Mij; sarvāṇi — allerlei soorten; karmāṇi — activiteiten; san-nyasya — volledig opgevend; adhyātma — met volkomen kennis van het Zelf; cetasā — door bewustzijn; nirāśīḥ — zonder verlangen naar winst; nirmamaḥ — zonder eigenaarschap; bhūtvā — zo zijnd; yudhyasva — strijd; vigata-jvaraḥ — zonder lusteloosheid.


Vertaling

O Arjuna, wijd al je activiteiten daarom aan Mij, met volledige kennis van Mij, zonder verlangens naar winst, zonder aanspraak te maken op bezit en wees vrij van lusteloosheid en vecht.


Betekenisverklaring

In dit vers wordt het doel van de Bhagavad-gītā duidelijk aangegeven. De Heer geeft de instructie dat men volledig Kṛṣṇa-bewust moet worden om zijn plichten te vervullen, als het ware met militaire discipline. Zo’n instructie kan de zaken ietwat moeilijk maken, maar desondanks moeten plichten vervuld worden en men moet zich daarbij afhankelijk stellen van Kṛṣṇa, want dat is de wezenlijke positie van het levend wezen. Het levend wezen kan niet gelukkig zijn als het niet met de Allerhoogste Heer samenwerkt, want het is de wezenlijke positie van het levend wezen om ondergeschikt te zijn aan het verlangen van de Heer. Arjuna kreeg daarom van Śrī Kṛṣṇa het bevel om te vechten alsof de Heer zijn commandant was. Men moet alles opofferen voor het belang van de Allerhoogste Heer en tegelijkertijd zijn voorgeschreven plichten vervullen, zonder iets als zijn eigendom te beschouwen. Het was voor Arjuna niet nodig om nog verder na te denken over het bevel van de Heer, hij hoefde het alleen maar uit te voeren.

De Allerhoogste Heer is de ziel van alle zielen; wie zich daarom zonder enig eigenbelang volledig afhankelijk stelt van de Allerhoogste Ziel of wie volledig Kṛṣṇa-bewust is, wordt adhyātma-cetas genoemd. Nirāśīḥ betekent dat iemand de opdrachten van de meester moet uitvoeren, zonder daarvoor iets terug te verwachten. Een kassier mag dan voor zijn werkgever miljoenen euro’s tellen, maar hij zal geen cent voor zichzelf opeisen. Op dezelfde manier moet iemand beseffen dat niets in de wereld eigendom is van een bepaald individu, maar dat alles eigendom van de Allerhoogste Heer is. Dat is de werkelijke betekenis van mayi of ‘aan Mij’. Wie in dit Kṛṣṇa-bewustzijn handelt, zal niets als zijn eigendom beschouwen. Zo’n bewustzijn wordt nirmama genoemd oftewel ‘niets is van mij’. En als iemand tegenzin voelt om zo’n streng bevel op te volgen dat geen rekening houdt met zogenaamde verwantschap en familiebanden, dan moet hij die terughoudendheid van zich afschudden. Op die manier kan men vigata-jvara worden, vrij van een lakse mentaliteit of lusteloosheid. Iedereen heeft een bepaald type activiteit te doen in overeenstemming met zijn kwaliteiten en positie en al deze plichten kunnen, zoals hierboven beschreven is, in Kṛṣṇa-bewustzijn gedaan worden. Door dat te doen zal men tot het pad van bevrijding komen.

Bg 3.30

vrijdag 24 januari 2025

Welke kwalificaties zijn vereist om te beginnen met de beoefening van Kṛṣṇa-bewustzijn? (3.26)

न बुद्धिभेदं जनयेदज्ञानां कर्मसङ्गिनाम् ।
जोषयेत्सर्वकर्माणि विद्वान्युक्तः समाचरन् ॥ २६ ॥

na buddhi-bhedaṁ janayed ajñānāṁ karma-saṅginām
joṣayet sarva-karmāṇi vidvān yuktaḥ samācaran


Synoniemen

na — niet; buddhi-bhedam — verstoring van intelligentie; janayet — hij zou moeten veroorzaken; ajñānām — van de dwazen; karma-saṅginām — die gehecht zijn aan resultaatgerichte activiteit; joṣayet — hij moet ze betrekken; sarva — alle; karmāṇi — activiteiten; vidvān — een geleerd persoon; yuktaḥ — gewijd aan; samācaran — beoefenend.


Vertaling

Om de geest van de onwetenden, die gehecht zijn aan de resultaten van hun voorgeschreven plichten, niet te verstoren, moet iemand die wijs is ze niet van activiteiten weerhouden. Integendeel, door met devotie te handelen, zou hij ze in allerlei activiteiten moeten betrekken [voor de geleidelijke ontwikkeling van Kṛṣṇa-bewustzijn].


Betekenisverklaring

Vedaiś ca sarvair aham eva vedyaḥ. Dat is het doel van alle Vedische rituelen. Alle rituelen, alle offers en alles wat in de Veda’s staat, inclusief alle aanwijzingen voor materiële activiteiten, zijn ervoor bedoeld om Kṛṣṇa te begrijpen, die het uiteindelijke doel van het leven is. Maar omdat de geconditioneerde zielen geen idee hebben van iets wat buiten zinsbevrediging omgaat, bestuderen ze de Veda’s met dat doel voor ogen. Maar door resultaatgerichte activiteiten en zinsbevrediging die door de Vedische rituelen gereguleerd worden, raakt men geleidelijk aan verheven tot Kṛṣṇa-bewustzijn. Een zelfgerealiseerde, Kṛṣṇa-bewuste ziel moet anderen daarom niet verstoren in hun begrip of tijdens hun activiteiten, maar moet hen laten zien hoe de resultaten van alle activiteiten in dienst van Kṛṣṇa kunnen worden gesteld. Een geleerd, Kṛṣṇa-bewust persoon moet op zo’n manier handelen, dat een onwetend persoon, die zinsbevrediging nastreeft, kan leren hoe te handelen en hoe zich te gedragen. Ook al moeten we iemand die onwetend is niet in de war brengen over zijn activiteiten, toch kan een Kṛṣṇa-bewust persoon die al een klein beetje vooruitgang heeft gemaakt, zich meteen wijden aan dienst aan de Heer, zonder te wachten op andere Vedische rituelen. Voor zo’n fortuinlijk iemand is het niet nodig om de andere Vedische voorschriften te volgen, omdat hij door direct Kṛṣṇa-bewustzijn alle resultaten kan krijgen die hij anders gekregen zou hebben door zijn voorgeschreven plichten te vervullen.

Bg 3.26

Waarom voerde Kṛṣṇa voorgeschreven taken uit? (3.23)

यदि ह्यहं न वर्तेयं जातु कर्मण्यतन्द्रितः ।
मम वर्त्मानुवर्तन्ते मनुष्याः पार्थ सर्वशः ॥ २३ ॥

yadi hy ahaṁ na varteyaṁ jātu karmaṇy atandritaḥ
mama vartmānuvartante manuṣyāḥ pārtha sarvaśaḥ


Synoniemen

yadi — als; hi — zeker; aham — Ik; na — niet; varteyam — zo bezig ben; jātu — ooit; karmaṇi — in het vervullen van voorgeschreven plichten; atandritaḥ — heel zorgvuldig; mama — Mijn; vartma — pad; anuvartante — zouden volgen; manuṣyāḥ — alle mensen; pārtha — o zoon van Pṛthā; sarvaśaḥ — in alle opzichten.


Vertaling

Want als Ik het ooit zou nalaten om zorgvuldig voorgeschreven plichten te verrichten, o Pārtha, dan zouden alle mensen ongetwijfeld Mijn pad volgen.


Betekenisverklaring

Om het maatschappelijk evenwicht, dat goed is voor spirituele vooruitgang, te bewaren, zijn er traditionele familiegebruiken, die bedoeld zijn voor alle beschaafde personen. Omdat Heer Kṛṣṇa neerdaalde om de beginselen van religie te herstellen, volgde Hij de voorgeschreven regels en bepalingen, ook al zijn die bedoeld voor geconditioneerde zielen en niet voor Hem. Had Hij dat niet gedaan, dan zouden de gewone mensen in Zijn voetsporen treden, omdat Hij de hoogste autoriteit is. Uit het Śrīmad-Bhāgavatam blijkt dat Heer Kṛṣṇa zowel thuis als buitenshuis aan alle religieuze verplichtingen voldeed zoals dat van een getrouwd persoon wordt verwacht.

Bg 3.23

Geef de Nederlandse betekenis van ācārya. (3.21)

यद्यदाचरति श्रेष्ठस्तत्तदेवेतरो जनः ।
स यत्प्रमाणं कुरुते लोकस्तदनुवर्तते ॥ २१ ॥

yad yad ācarati śreṣṭhas tat tad evetaro janaḥ
sa yat pramāṇaṁ kurute lokas tad anuvartate


Synoniemen

yat yat — wat dan ook; ācarati — hij doet; śreṣṭhaḥ — een respectabele leider; tat — dat; tat — en dat alleen; eva — zeker; itaraḥ — gewoon; janaḥ — persoon; saḥ — hij; yat — om het even welke; pramāṇam — maatstaf; kurute — verricht; lokaḥ — de hele wereld; tat — dat; anuvartate — volgt in het voetspoor.


Vertaling

Alle activiteiten die een groot man verricht, worden door gewone mensen nagevolgd. En alle normen die hij door zijn voorbeeldig handelen stelt, worden door de hele wereld nageleefd.


Betekenisverklaring

De gemiddelde mens heeft altijd een leider nodig die hem door zijn eigen gedrag kan onderrichten. Een leider kan de mensen niet leren hoe ze moeten stoppen met roken als hij zelf rookt. Heer Caitanya heeft gezegd dat een leraar zich correct moet gedragen voordat hij begint te onderwijzen. Wie op die manier onderricht geeft, wordt een ācārya genoemd, een ideale leraar. Een leraar moet daarom de principes van de śāstra (de heilige teksten) volgen om de mens in het algemeen te onderwijzen. De leraar kan geen regels verzinnen die ingaan tegen de principes van de geopenbaarde teksten zoals de Manu-saṁhitā en soortgelijke heilige teksten die beschouwd worden als standaardwerken die de menselijke samenleving moet volgen. Dat wat de leider onderwijst moet dus gebaseerd zijn op de beginselen van zulke standaard-śāstra’s. Wie zichzelf wil verbeteren, moet dezelfde standaardregels volgen als de grote leraren. Het Śrīmad-Bhāgavatam bevestigt ook dat men in de voetstappen van grote toegewijden moet treden; dat is de manier om vooruitgang te maken op het pad van spirituele bewustwording. De koning of de leidinggevende persoon van een land, de vader en de onderwijzer worden allemaal als natuurlijke leiders van de gewone, eenvoudige mensen beschouwd. Deze natuurlijke leiders hebben allemaal een grote verantwoordelijkheid tegenover hun ondergeschikten en daarom moeten zij vertrouwd zijn met de standaardwerken die de morele en spirituele voorschriften bevatten. 

Bg 3.21

Waarom is een volledig Kṛṣṇa-bewust persoon niet verplicht de Vedische voorschriften te volgen? (3.17)

यस्त्वात्मरतिरेव स्यादात्मतृप्त‍श्च मानवः ।
आत्मन्येव च सन्तुष्टस्तस्य कार्यं न विद्यते ॥ १७ ॥

yas tv ātma-ratir eva syād ātma-tṛptaś ca mānavaḥ
ātmany eva ca santuṣṭas tasya kāryaṁ na vidyate


Synoniemen

yaḥ — iemand die; tu — maar; ātma-ratiḥ — plezier hebbend in het zelf; eva — zeker; syāt — blijft; ātma-tṛptaḥ — tevreden in het zelf; ca — en; mānavaḥ — een mens; ātmani — in zichzelf; eva — alleen; ca — en; santuṣṭaḥ — volkomen voldaan; tasya — zijn; kāryam — plicht; na — niet; vidyate — bestaat.


Vertaling

Maar wie zijn menselijke levensvorm aan zelfrealisatie wijdt, wie alleen maar vreugde beleeft door en tevreden is met het zich realiseren van het zelf en zo volkomen voldaan is, voor hem bestaat er geen plicht.


Betekenisverklaring

Iemand die volledig Kṛṣṇa-bewust is en die volkomen tevreden is door zijn activiteiten in Kṛṣṇa-bewustzijn, heeft geen plichten meer te vervullen. Omdat hij Kṛṣṇa-bewust is, is hij onmiddellijk gezuiverd van alle zondige neigingen vanbinnen, wat het gevolg is van vele, vele duizenden yajña’s. Door deze zuivering van bewustzijn raakt iemand volledig overtuigd van zijn eeuwige positie in relatie met de Allerhoogste. Zijn plicht wordt hem duidelijk door de genade van de Heer vanbinnen en hij heeft daardoor geen verplichtingen meer ten opzichte van de Vedische voorschriften. Zo’n Kṛṣṇa-bewust persoon is niet langer geïnteresseerd in materiële activiteiten en beleeft geen plezier meer aan materiële dingen als wijn, vrouwen en meer van zulke verdwazingen.

Bg 3.17

Geef de Nederlandse betekenis van vikarma (3.15)

Alle activiteit die zonder de aanwijzingen van de Veda’s gedaan wordt, wordt vikarma of ongeautoriseerde, zondige activiteit genoemd.


कर्म ब्रह्मोद्भ‍वं विद्धि ब्रह्माक्षरसमुद्भ‍वम् ।
तस्मात्सर्वगतं ब्रह्म नित्यं यज्ञे प्रतिष्ठितम् ॥ १५ ॥

karma brahmodbhavaṁ viddhi brahmākṣara-samudbhavam
tasmāt sarva-gataṁ brahma nityaṁ yajñe pratiṣṭhitam


Synoniemen

karma — activiteit; brahma — van de Veda’s; udbhavam — voortgebracht; viddhi — je moet weten; brahma — de Veda’s; akṣara — van het Allerhoogste Brahman (de Persoonlijkheid Gods); samudbhavam — rechtstreeks gemanifesteerd; tasmāt — daarom; sarva-gatam — alomtegenwoordig; brahma — de transcendentie; nityam — eeuwig; yajñe — in offers; pratiṣṭhitam — aanwezig zijn.


Vertaling

Gereguleerde activiteiten worden voorgeschreven in de Veda’s en de Veda’s zijn rechtstreeks afkomstig van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. Daarom is de alomtegenwoordige Transcendentie eeuwig aanwezig in het brengen van offers.


Betekenisverklaring

Yajñārtha-karma, de noodzaak van activiteiten uitsluitend om Kṛṣṇa tevreden te stellen, wordt in dit vers nog duidelijker uitgelegd. Als we actief moeten zijn om de yajña-puruṣa, Viṣṇu, tevreden te stellen, dan moeten we voor zulke activiteiten de richtlijnen raadplegen van Brahman, de transcendentale Veda’s. De Veda’s zijn daarom het richtsnoer van het menselijk handelen. Alle activiteit die zonder de aanwijzingen van de Veda’s gedaan wordt, wordt vikarma of ongeautoriseerde, zondige activiteit genoemd. Men moet daarom altijd de aanwijzingen van de Veda’s volgen om zich te behoeden voor het karma dat op handelen volgt. Zoals iemand in het gewone leven volgens de aanwijzingen van de regering moet werken, zo moet iemand ook volgens de aanwijzingen van de allerhoogste regering van de Heer werken.

Deze aanwijzingen, de Veda’s, worden rechtstreeks gemanifesteerd uit de adem van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods. In de Bṛhad-āraṇyaka Upaniṣad (4.5.11) staat: asya mahato bhūtasya niśvasitam etad yad ṛg-vedo yajur-vedaḥ sāma-vedo ’tharvāṅgirasaḥ — ‘De vier Veda’s, namelijk de Ṛg-veda, Yajur-veda, Sāma-veda en Atharva-veda, zijn allemaal emanaties van de adem van de grote Persoonlijkheid Gods.’ In de Brahma-saṁhitā wordt bevestigd dat de almachtige Heer kan spreken door te ademen, omdat Hij de almacht heeft om met elk van Zijn zintuigen de functies van alle andere zintuigen te vervullen. Met andere woorden, de Heer kan spreken door te ademen en kan bevruchten met Zijn ogen. Er wordt gezegd dat Hij Zijn blik over de materiële natuur liet gaan en op die manier de levende wezens verwekte. Na deze schepping of het inbrengen van de geconditioneerde zielen in de baarmoeder van de materiële natuur gaf Hij Zijn aanwijzingen in de vorm van de Vedische wijsheid om die geconditioneerde zielen te laten zien hoe ze kunnen terugkeren naar huis, terug naar God.

We moeten altijd bedenken dat de geconditioneerde zielen in de materiële wereld allemaal een verlangen naar materieel genot hebben. Maar de Vedische aanwijzingen zijn zo opgesteld dat iemand zijn verwrongen verlangens kan vervullen en daarna terug kan gaan naar God. Dit is een kans voor de geconditioneerde ziel om bevrijding te krijgen en daarom moet ze het proces van yajña proberen te volgen door Kṛṣṇa-bewust te worden. Zelfs zij die de Vedische voorschriften niet hebben gevolgd, kunnen de principes van het Kṛṣṇa-bewustzijn toepassen en dat zal dan een vervanging zijn voor het verrichten van Vedische yajña’s of karma’s.

Bg 3.15

Geef de Nederlandse betekenis van annād bhavanti bhūtāni (3.14)

 annāt — van granen; bhavanti — groeien; bhūtāni — de materiële lichamen;


अन्नाद्भ‍वन्ति भूतानि पर्जन्यादन्नसम्भवः ।
यज्ञा‍द्भ‍‍वति पर्जन्यो यज्ञः कर्मसमुद्भ‍वः ॥ १४ ॥

annād bhavanti bhūtāni parjanyād anna-sambhavaḥ
yajñād bhavati parjanyo yajñaḥ karma-samudbhavaḥ


Synoniemen

annāt — van granen; bhavanti — groeien; bhūtāni — de materiële lichamen; parjanyāt — van regen; anna — van granen; sambhavaḥ — productie; yajñāt — van het brengen van offers; bhavati — wordt mogelijk; parjanyaḥ — regen; yajñaḥ — het brengen van yajña; karma — voorgeschreven plichten; samudbhavaḥ — geboren uit.


Vertaling

Alle bezielde lichamen blijven in leven door granen, die groeien dankzij de regen. Regen volgt op het brengen van yajña’s [offers] en yajña’s hebben hun oorsprong in voorgeschreven activiteiten.


Betekenisverklaring

Śrīla Baladeva Vidyābhūṣāṇa, een groot commentator op de Bhagavad-gītā, schrijft het volgende: ye indrādy-aṅgatayāvasthitaṁ yajñaṁ sarveśvaraṁ viṣṇum abhyarcya tac-cheṣam aśnanti tena tad deha-yātrāṁ sampādayanti, te santaḥ sarveśvarasya yajña-puruṣasya bhaktāḥ sarva-kilbiṣair anādi-kāla-vivṛddhair ātmānubhava-pratiban-dhakair nikhilaiḥ pāpair vimucyante. De allerhoogste Heer, die bekendstaat als de yajña-puruṣa, de persoonlijke genieter van alle offers, is de meester van alle halfgoden, die Hem dienen zoals de verschillende ledematen het hele lichaam dienen. Halfgoden als Indra, Candra en Varuṇa zijn aangesteld als functionarissen om de materiële aangelegenheden te regelen en de Veda’s schrijven offers voor om deze halfgoden tevreden te stellen, zodat ze bereid zijn voldoende lucht, licht en water te leveren om granen te produceren.

Wanneer Heer Kṛṣṇa wordt vereerd, worden de halfgoden, die de verschillende ledematen van de Heer zijn, vanzelf ook vereerd; het is daarom onnodig de halfgoden apart te vereren. Dit is de reden waarom de toegewijden van Heer Kṛṣṇa hun voedsel eerst aan Hem offeren en het daarna eten; dit is een proces waardoor het lichaam spiritueel gevoed wordt. Door dit te doen worden niet alleen karmische reacties op zonden tenietgedaan, maar wordt het lichaam ook immuun voor alle besmetting van de materiële natuur. Wanneer er een epidemische ziekte heerst, beschermt een vaccinestof iemand tegen zo’n epidemie. Op dezelfde manier geeft het voedsel dat aan Heer Viṣṇu geofferd is en dat wij daarna eten, ons een goede weerstand tegen materiële invloeden, en wie van dit gebruik een gewoonte heeft gemaakt, wordt een toegewijde van de Heer genoemd. Wie Kṛṣṇa-bewust is en alleen voedsel eet dat geofferd is aan Kṛṣṇa, kan daarom al het karma voor vroegere infecties, dat een belemmering op het pad van zelfrealisatie is, tegengaan. Maar wie dit nalaat, begaat voortdurend meer en meer zondige activiteiten, waarvoor hij zal moeten lijden door in zijn volgend leven geboren te worden in het lichaam van een hond of een varken. De materiële wereld is vol onzuiverheden, maar wie geïmmuniseerd is door de prasāda van de Heer (voedsel dat eerst aan Viṣṇu geofferd is), is beschermd tegen de aanval, terwijl iemand die dat niet doet besmet wordt.

Voedsel betekent eigenlijk granen en groenten. Het menselijk wezen eet verschillende granen, groenten, vruchten enz., en de dieren eten het afval van granen en groenten, gras, planten enz. Mensen die gewend zijn om vlees te eten, zijn indirect ook afhankelijk van de productie van planten wanneer ze dieren willen eten. We zijn daarom uiteindelijk afhankelijk van de opbrengst van het land en niet van wat in grote fabrieken geproduceerd wordt. De opbrengst van het land is te danken aan voldoende regenval en die regen wordt door halfgoden als Indra, de zonnegod, de maangod enz. bestuurd, en zij zijn allemaal dienaren van de Heer. De Heer kan worden tevredengesteld door offers, maar wie deze niet verricht, zal in schaarste leven — dat is de wet van de natuur. Om ons op zijn minst voor voedselschaarste te behoeden, moeten we dus yajña ver­richten, in het bij­zonder het saṅkīrtana-yajña dat voor dit tijdperk is voorgeschreven.

Bg 3.14

donderdag 23 januari 2025

Geef de Nederlandse betekenis van yo bhuṅkte stena eva saḥ (3.12)

yaḥ — hij die; bhuṅkte — geniet; stenaḥ — dief; eva — zeker; saḥ — hij.


इष्टान्भोगान्हि वो देवा दास्यन्ते यज्ञभाविताः ।
तैर्दत्तानप्रदायैभ्यो यो भुङ्क्ते स्तेन एव सः ॥ १२ ॥

iṣṭān bhogān hi vo devā dāsyante yajña-bhāvitāḥ
tair dattān apradāyaibhyo yo bhuṅkte stena eva saḥ


Synoniemen

iṣṭān — gewenste; bhogān — levensbehoeften; hi — zeker; vaḥ — aan jullie; devāḥ — de halfgoden; dāsyante — zullen schenken; yajña-bhāvitāḥ — tevredengesteld door het volbrengen van offers; taiḥ — door hen; dattān — gegeven dingen; apradāya — zonder geofferd te hebben; ebhyaḥ — aan deze halfgoden; yaḥ — hij die; bhuṅkte — geniet; stenaḥ — dief; eva — zeker; saḥ — hij.


Vertaling

‘Wanneer de halfgoden, die verantwoordelijk zijn voor het voorzien in verschillende levensbehoeften, tevreden zijn gesteld met de volbrachte yajña’s, zullen zij jullie alles geven wat nodig is. Maar hij die van zulke giften geniet zonder ze aan de halfgoden terug te offeren, is beslist een dief.’


Betekenisverklaring

De halfgoden zijn geautoriseerde tussenpersonen van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, Viṣṇu, en zijn verantwoordelijk voor het voorzien in alle levensbehoeften. Ze moeten daarom worden tevredengesteld door het verrichten van voorgeschreven yajña’s. In de Veda’s worden verschillende soorten yajña’s voorgeschreven voor verschillende soorten halfgoden, maar uiteindelijk worden al deze yajña’s aan de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods geofferd. Wie niet begrijpt wie de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods is, wordt aangeraden om offers te brengen aan de halfgoden.

Overeenkomstig de verschillende materiële kwaliteiten van degene die het offer brengt, worden er in de Veda’s verschillende soorten yajña’s aangeraden. De verering van verschillende halfgoden heeft dezelfde basis, namelijk de verschillende materiële kwaliteiten. Vleeseters wordt bijvoorbeeld aangeraden om de godin Kālī, de afgrijselijke gedaante van de materiële natuur, te vereren, en er wordt aanbevolen dierenoffers aan haar te brengen. Voor hen die in de hoedanigheid goedheid zijn, wordt echter de transcendentale verering van Heer Viṣṇu aangeraden. Maar uiteindelijk zijn alle yajña’s bedoeld voor geleidelijke verheffing naar de transcendentale positie. Voor gewone mensen zijn op zijn minst de vijf yajña’s vereist die de pañca-mahā-yajña worden genoemd.

Het is belangrijk om in te zien dat de halfgoden in naam van de Heer alle levensbehoeften van de menselijke samenleving leveren. Niemand is in staat om iets te produceren. Neem bijvoorbeeld al het voedsel voor de menselijke samenleving. Voor personen in de hoedanigheid goedheid bestaat dat uit granen, vruchten, groenten, melk, suiker enz. en voor niet-vegetariërs uit soorten vlees. Al dit voedsel kan niet door de menselijke samenleving gemaakt worden. Andere voorbeelden zijn warmte, licht, water, lucht enz.; ook dit zijn levensbehoeften en ze kunnen geen van alle door de menselijke samenleving worden aangemaakt. Zonder de Allerhoogste Heer zou er geen overvloed zijn aan zonlicht, maanlicht, regen, wind enz. zonder welke niemand kan leven.

Het is duidelijk dat ons leven afhangt van de bevoorrading van de Heer. Zelfs voor onze fabrieken hebben we zoveel grondstoffen nodig: ijzer, zwavel, kwik, mangaan en zoveel andere onontbeerlijke zaken. Deze worden allemaal door de tussenpersonen van de Heer geleverd, met als doel dat we er op de juiste manier gebruik van maken, dat wil zeggen: om onszelf gezond en in goede conditie te houden met het oog op zelfrealisatie. En het is zelfrealisatie die tot het doel van het leven leidt: bevrijding van de strijd om het materiële bestaan. Dit doel van het leven wordt bereikt door het verrichten van yajña’s. Als we de zin van het menselijk leven vergeten en de voorraden van de tussenpersonen van de Heer alleen voor zinsbevrediging gebruiken, raken we daardoor meer en meer verstrikt in het materiële bestaan, en dat is niet de bedoeling van de schepping. Op die manier zullen we zeker dieven worden en daarom worden gestraft door de wetten van de materiële natuur. Een samenleving van dieven kan nooit gelukkig zijn omdat ze geen levensdoel heeft. Uiteindelijk hebben de uitgesproken materialistische dieven geen doel in het leven. Ze zijn alleen maar uit op zinsbevrediging en ook weten ze niet hoe ze yajña’s moeten verrichten. Maar Heer Caitanya heeft het eenvoudigste proces van yajña toegankelijk gemaakt, namelijk het saṅkīrtana-yajña, dat iedereen in de wereld die de principes van het Kṛṣṇa-bewustzijn accepteert, kan verrichten.

Bg 3.12

Geef de Nederlandse betekenis van tad-arthaṁ karma kaunteya mukta-saṅgaḥ (3.9)

tat — van Hem; artham — in het belang van; karma — activiteit; kaunteya — o zoon van Kuntī; mukta-saṅgaḥ — bevrijd van contact;


यज्ञार्थात्कर्मणोऽन्यत्र लोकोऽयं कर्मबन्धनः ।
तदर्थं कर्म कौन्तेय मुक्तसङ्गः समाचर ॥ ९ ॥

yajñārthāt karmaṇo ’nyatra loko ’yaṁ karma-bandhanaḥ
tad-arthaṁ karma kaunteya mukta-saṅgaḥ samācara


Synoniemen

yajña-arthāt — enkel gedaan in het belang van Yajña, Viṣṇu; karmaṇaḥ — dan activiteit; anyatra — anders; lokaḥ — wereld; ayam — deze; karma-bandhanaḥ — gebondenheid door activiteit; tat — van Hem; artham — in het belang van; karma — activiteit; kaunteya — o zoon van Kuntī; mukta-saṅgaḥ — bevrijd van contact; samācara — doe het perfect.


Vertaling

Men moet activiteiten verrichten als offers aan Viṣṇu, omdat activiteiten anders de oorzaak worden van gebondenheid in de materiële wereld. Vervul daarom je voorgeschreven plichten om Hem tevreden te stellen, o zoon van Kuntī; op die manier zul je altijd vrij blijven van gebondenheid.


Betekenisverklaring

Omdat men zelfs moet werken om in zijn gewone levensonderhoud te voorzien, zijn de voorgeschreven plichten voor bepaalde sociale posities en functies zo vastgesteld dat ze dat doel dienen. Met yajña worden Heer Viṣṇu en het brengen van offers aangeduid. Alle offers die worden gebracht zijn bedoeld om Heer Viṣṇu tevreden te stellen. De Veda’s geven de volgende opdracht: yajño vai viṣṇuḥ. Met andere woorden, zowel voorgeschreven yajña’s verrichten als het rechtstreeks dienen van Heer Viṣṇu leiden tot hetzelfde doel. Kṛṣṇa-bewustzijn verschilt daarom niet van het brengen van offers, zoals in dit vers voorgeschreven wordt.

Het varṇāśrama-stelsel is ook bedoeld om Heer Viṣṇu tevreden te stellen. Varṇāśramācāravatā puruṣeṇa paraḥ pumān/ viṣṇur ārādhyate (Viṣṇu Purāṇa 3.8.9). Men moet daarom handelen om Viṣṇu tevreden te stellen. Elke andere activiteit in de materiële wereld zal een oorzaak van gebondenheid worden, omdat zowel goede als slechte activiteiten karma opleveren, waardoor degene die zulke activiteiten verricht, gebonden raakt. Men moet dus actief zijn in Kṛṣṇa-bewustzijn om Kṛṣṇa (of Viṣṇu) tevreden te stellen. En terwijl men bezig is met zulke activiteiten, bevindt men zich al op het niveau van bevrijding; dat is de grote kunst van activiteiten verrichten.

In het begin vereist dit proces deskundige begeleiding. Men moet daarom ijverig werken onder de deskundige begeleiding van een toegewijde van Heer Kṛṣṇa of met de rechtstreekse aanwijzingen van Heer Kṛṣṇa Zelf (onder wie Arjuna de kans had te werken). Niets moet voor zinsbevrediging gedaan worden — alles moet juist worden gedaan om Kṛṣṇa tevreden te stellen. Wie zo handelt zal niet alleen geen karma ontwikkelen, maar zal ook geleidelijk aan verheven worden tot transcendentale liefdedienst aan de Heer, en dat is het enige wat iemand naar het koninkrijk van God kan brengen.

Bg 3.9

woensdag 22 januari 2025

Geef de Nederlandse betekenis van karma-yogam asaktaḥ sa viśiṣyate (3.7)

karma-yogam — devotie; asaktaḥ — zonder gehechtheid; saḥ — hij; viśiṣyate — is verreweg superieur.


यस्त्विन्द्रियाणि मनसा नियम्यारभतेऽर्जुन ।
कर्मेन्द्रियैः कर्मयोगमसक्तः स विशिष्यते ॥ ७ ॥

yas tv indriyāṇi manasā niyamyārabhate ’rjuna
karmendriyaiḥ karma-yogam asaktaḥ sa viśiṣyate


Synoniemen

yaḥ — iemand die; tu — maar; indriyāṇi — de zintuigen; manasā — door de geest; niyamya — regulerend; ārabhate — begint; arjuna — o Arjuna; karma-indriyaiḥ — door de actieve zintuigen; karma-yogam — devotie; asaktaḥ — zonder gehechtheid; saḥ — hij; viśiṣyate — is verreweg superieur.


Vertaling

Maar een oprecht persoon die de actieve zintuigen met de geest probeert te beheersen en zonder gehechtheid karma-yoga [in Kṛṣṇa-bewustzijn] begint te beoefenen, is verreweg superieur.


Betekenisverklaring

In plaats van een pseudotranscendentalist te worden om een lichtzinnig leven van zinnelijk genot te leiden, is het veel beter om zich te beperken tot zijn eigen plichten en het doel van het leven na te streven, namelijk bevrijd raken uit materiële gebondenheid en het koninkrijk van God binnengaan.


Het svārtha-gati of het hoogste eigenbelang is het bereiken van Viṣṇu. Het hele stelsel van varṇa en āśrama is ontworpen om ons te helpen dit levensdoel te bereiken. Een getrouwd persoon kan deze bestemming ook bereiken via aan regels gebonden dienst in Kṛṣṇa-bewustzijn. Voor zelfrealisatie kan men een gereguleerd leven leiden zoals dat in de śāstra’s wordt voorgeschreven en kan men zonder gehechtheid doorgaan met zijn verplichtingen om op die manier vooruitgang te maken. Een oprecht persoon die deze methode volgt, is veel beter af dan de hypocriet die een show maakt van het spirituele leven om indruk te maken op het argeloze publiek. Een eenvoudige straatveger is veel beter dan een charlatan die alleen maar mediteert om aan de kost te komen.

Bg 3.7

Geef de Nederlandse betekenis van mithyācāraḥ (3.6)

 mithyā-ācāraḥ — hypocriet; 


कर्मेन्द्रियाणि संयम्य य आस्ते मनसा स्मरन् ।
इन्द्रियार्थान्विमूढात्मा मिथ्याचारः स उच्यते ॥ ६ ॥

karmendriyāṇi saṁyamya ya āste manasā smaran
indriyārthān vimūḍhātmā mithyācāraḥ sa ucyate


Synoniemen

karma-indriyāṇi — de vijf actieve zintuigen; saṁyamya — onder controle hebbend; yaḥ — iedereen die; āste — verblijft; manasā — door de geest; smaran — denkend aan; indriya-arthān — zinsobjecten; vimūḍha — dwaze; ātmā — ziel; mithyā-ācāraḥ — hypocriet; saḥ — hij; uc-yate — wordt genoemd.


Vertaling

Wie de actieve zintuigen beteugelt, maar in zijn geest bezig is met zins-objecten, misleidt beslist zichzelf en wordt een hypocriet genoemd.


Betekenisverklaring

Er bestaan veel hypocrieten die weigeren in Kṛṣṇa-bewustzijn te handelen, maar die een show maken van hun meditatie terwijl ze in hun geest aan zinsbevrediging denken. Zulke hypocrieten spreken soms ook droge filosofie om hun ontwikkelde volgelingen te overbluffen, maar volgens dit vers zijn ze de grootste oplichters. Voor iemand die uit is op zinnelijk genot is het beter om in zijn maatschappelijke positie te blijven. Zolang hij de regels en bepalingen van zijn eigen status volgt, kan hij toch geleidelijk vooruitgang maken in het zuiveren van zijn bestaan. Maar wie zich alleen maar voordoet als een yogī, terwijl hij eigenlijk uit is op zinsbevrediging, moet de grootste oplichter worden genoemd, ook al spreekt hij soms over filosofie. De kennis van zo’n zondig persoon heeft geen waarde, omdat de illusionerende energie van de Heer afbreuk doet aan de gevolgen ervan. De geest van zo’n hypocriet is altijd onzuiver en daarom heeft zijn hele show van yogameditatie geen enkele waarde.

Bg 3.6

Geef de Nederlandse betekenis van tad ekaṁ vada. (3.2)

 tat — daarom; ekam — enkel één; vada — vertel alsjeblieft;


व्यामिश्रेणेव वाक्येन बुद्धिं मोहयसीव मे ।
तदेकं वद निश्चित्य येन श्रेयोऽहमाप्‍नुयाम् ॥ २ ॥

vyāmiśreṇeva vākyena buddhiṁ mohayasīva me
tad ekaṁ vada niścitya yena śreyo ’ham āpnuyām


Synoniemen

vyāmiśreṇa — door dubbelzinnige; iva — zeker; vākyena — woorden; buddhim — intelligentie; mohayasi — Je verwart; iva — zeker; me — mijn; tat — daarom; ekam — enkel īīn; vada — vertel alsjeblieft; niścitya — verzekerend van; yena — waardoor; śreyaḥ — werkelijk voordeel; aham — ik; āpnuyām — kan hebben.


Vertaling

Mijn intelligentie is verward door Je dubbelzinnige instructies. Vertel me daarom alsjeblieft ondubbelzinnig welk pad het beste voor me is.


Betekenisverklaring

Als inleiding tot de Bhagavad-gītā werd er in het vorige hoofdstuk uitleg gegeven over vele verschillende wegen, zoals sāṅkhya-yoga, buddhi-yoga, het beheersen van de zintuigen door de intelligentie en activiteit zonder zelfzuchtig verlangen; daarnaast werd de positie van de nieuweling uitgelegd. Dit alles werd onsystematisch gepresenteerd; voor een juist begrip en om tot handelen te komen was een gestructureerder overzicht van het pad nodig. Arjuna wilde deze ogenschijnlijk verwarrende zaak daarom ophelderen, zodat ook een doorsnee persoon ze zonder misverstanden zou kunnen aanvaarden. Hoewel Kṛṣṇa Arjuna niet wilde verwarren met woordgegoochel, wist Arjuna niet hoe hij het proces van Kṛṣṇa-bewustzijn moest volgen — door daadloosheid of door actieve dienstbaarheid. Met zijn vragen maakt Arjuna zo het pad van het Kṛṣṇa-bewustzijn vrij voor alle serieuze studenten die het mysterie van de Bhagavad-gītā.

Bg 3.2

Hoe wordt Kṛṣṇa-bewustzijn soms verkeerd begrepen? (3.1)

Kṛṣṇa-bewustzijn wordt soms verkeerd begrepen en gezien als daadloosheid, en iemand met die misvatting trekt zich vaak terug op een afgelegen plaats om volledig Kṛṣṇa-bewust te worden door de heilige naam van Heer Kṛṣṇa te chanten. Maar zonder training in de filosofie van het Kṛṣṇa-bewustzijn is het niet raadzaam om de heilige naam van Heer Kṛṣṇa op een eenzame plaats te chanten, waar men alleen maar de goedkope verering van het argeloze publiek krijgt.


अर्जुन उवाच
ज्यायसी चेत्कर्मणस्ते मता बुद्धिर्जनार्दन ।
तत्किं कर्मणि घोरे मां नियोजयसि केशव ॥ १ ॥

arjuna uvāca
jyāyasī cet karmaṇas te matā buddhir janārdana
tat kiṁ karmaṇi ghore māṁ niyojayasi keśava


Synoniemen

arjunaḥ uvāca — Arjuna zei; jyāyasī — beter; cet — als; karmaṇaḥ — dan resultaatgerichte activiteit; te — door Jou; matā — wordt beschouwd; buddhiḥ — intelligentie; janārdana — o Kṛṣṇa; tat — daarom; kim — waarom; karmaṇi — in activiteit; ghore — afschuwelijk; mām — mij; niyojayasi — Je betrekt; keśava — o Kṛṣṇa.


Vertaling

Arjuna zei: O Janārdana, o Keśava, waarom wil Je me in deze gruwelijke oorlog betrekken, als Je denkt dat intelligentie beter is dan resultaatgerichte activiteiten?


Betekenisverklaring

In het vorige hoofdstuk heeft de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods Śrī Kṛṣṇa een uitvoerige beschrijving gegeven van de wezensstaat van de ziel met als doel Zijn innige vriend Arjuna te bevrijden uit de oceaan van materieel leed. Daarnaast werd het pad van bewustwording aangeraden: buddhi-yoga of Kṛṣṇa-bewustzijn. Kṛṣṇa-bewustzijn wordt soms verkeerd begrepen en gezien als daadloosheid, en iemand met die misvatting trekt zich vaak terug op een afgelegen plaats om volledig Kṛṣṇa-bewust te worden door de heilige naam van Heer Kṛṣṇa te chanten. Maar zonder training in de filosofie van het Kṛṣṇa-bewustzijn is het niet raadzaam om de heilige naam van Heer Kṛṣṇa op een eenzame plaats te chanten, waar men alleen maar de goedkope verering van het argeloze publiek krijgt.


Arjuna dacht ook dat Kṛṣṇa-bewustzijn of buddhi-yoga of het gebruik maken van de intelligentie om vooruitgang te maken in spirituele kennis, zoiets was als zich terugtrekken uit het actieve leven en op een afgezonderde plaats ascese beoefenen. Met andere woorden, hij wilde op slimme wijze de strijd ontlopen door Kṛṣṇa-bewustzijn als een excuus te gebruiken. Maar als een oprechte leerling legde hij alles aan zijn meester voor en vroeg hij Kṛṣṇa wat hij het beste kon doen. Als antwoord hierop legt Heer Kṛṣṇa in dit derde hoofdstuk uitgebreid uit wat karma-yoga of activiteit in Kṛṣṇa-bewustzijn inhoudt.

Bg 3.1